Het hof had moeten onderzoeken of de bestuurder wist of had moeten begrijpen dat belasting- en premieschulden onbetaald zouden blijven, door de manier waarop andere crediteuren bevoordeeld werden bij betalingen. Dit heeft de Hoge Raad beslist.
Een man was bestuurder bij een bv en werd door de ontvanger aansprakelijk gesteld voor de belasting- en premieschulden. Rechtbank Breda oordeelde dat sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur omdat de man ervoor koos om andere crediteuren eerder te betalen dan de Belastingdienst. Hierdoor werd de Belastingdienst steeds benadeeld. In hoger beroep oordeelde Hof Den Bosch alleen maar dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing had genomen. Een nadere motivering was volgens het hof niet noodzakelijk aangezien de man niet had aangegeven dat de rechtbank haar stelling niet goed had gemotiveerd. In cassatie oordeelde de Hoge Raad dat het hof nader had moeten onderzoeken of de man wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen, dat zijn handelwijze tot gevolg zou hebben dat belasting- en premieschulden van de bv onbetaald zouden blijven. Als het hof van mening was dat deze omstandigheden niet van belang waren, dan geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Mocht wel zijn uitgegaan van een juiste rechtsopvatting, dan is de uitspraak van het hof onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Arnhem voor nader onderzoek.
Wet: artikel 36 invorderingswet 1990
Meer informatie: Hoge Raad, 24 februari 2012, LJN: BV6722
Geef een reactie