Gerechtshof Den Bosch is in een uitspraak uitgebreid ingegaan op verschillende aspecten van een immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn.
Recht op schadevergoeding
Allereerst gaat het hof in op het recht op schadevergoeding van artikel 8:73 Awb in het algemeen. Het hof geeft aan dat de schadevergoedingsplicht ontstaat uit schending van het rechtszekerheidsbeginsel door het bestuursorgaan en/of de rechter. De trage besluitvorming leidt tot die schending en roept spanning en frustratie op bij de belastingplichtige, die vergoed moet worden. Hierop is volgens het hof geen uitzondering als de belastingplichtige opzettelijk onjuist aangifte heeft gedaan en er sprake is van ‘eigen schuld’.
(On)gegrondheid van beroep
Het hof vindt het geen constitutief vereiste dat het (hoger) beroep gegrond moet zijn verklaard voordat een schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn kan worden toegekend. Ook als het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, kan de overschrijding van de redelijke termijn nog steeds spanning en frustratie bij de belastingplichtige oproepen.
Boetematiging en schadevergoeding
Volgens het hof kan het verminderen van de boetebeschikking vanwege overschrijding van de redelijke termijn en het toekennen van een immateriële schadevergoeding naast elkaar worden toegepast. De omstandigheid dat de boetebeschikking is verminderd, maakt voor het recht op schadevergoeding in verband met de lange duur niet uit, voor zover dat de aanslag betreft.
Overlijden van de belastingplichtige
Het recht op immateriële schadevergoeding is van hoogst persoonlijke aard. Daarom moet de belastingplichtige kenbaar maken dat hij vergoeding van schade wenst. Een schadevergoeding wordt alleen op verzoek toegekend. Na overlijden van de belastingplichtige kunnen zijn erfgenamen alleen aanspraak maken op vergoeding van de onderwerpelijke immateriële schade als de belastingplichtige vóór zijn overlijden al om die vergoeding heeft verzocht.
Wie betaalt de schadevergoeding?
Daarnaast gaat het hof in op de redelijke termijn als zodanig. Men moet daarbij onderscheid maken tussen de redelijke termijn in de bezwaarfase en de (hoger) beroepsfase. De schade voor overschrijding van de termijn in de bezwaarfase wordt immers betaald door het bevoegde bestuursorgaan. Terwijl in de beroepsfase de Staat de schade moet vergoeden.
Redelijke termijn
Uit de rechtspraak volgt dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep gezamenlijk in beginsel twee jaren bedraagt. Deze termijn gaat in op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. In navolging van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, vindt het hof als uitgangspunt een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar redelijk. Voor de beroepsfase geldt dan dus als uitgangspunt een redelijke termijn van anderhalf jaar. Uit de rechtspraak volgt dat de redelijke termijn voor de fase van hoger beroep in beginsel twee jaren bedraagt.
Uitzonderingen zijn mogelijk
Er zijn bijzondere omstandigheden mogelijk die ervoor kunnen zorgen dat een langere termijn als redelijk moet worden beschouwd. Zo kan een bestuursorgaan langer dan zes maanden nodig hebben in verband met de ingewikkeldheid van een zaak. Het is dan wel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat ze door de ingewikkeldheid van de zaak meer tijd nodig had. Een andere uitzondering geldt bijvoorbeeld als er prejudiciële vragen worden gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Volgens het hof verlengt de tijd die gemoeid is met de prejudiciële verwijzing de redelijke termijn. En ook de tijdspanne die gepaard gaat met het herstel van vormgebreken, of door de belastingplichtige op eigen initiatief aangekondigde aanvullingen, komt voor rekening van de belastingplichtige. De tijd die de belastingplichtige nodig heeft om een ‘pro-forma bezwaarschrift’ nader te motiveren, schort dus de redelijke termijn op.
Hoogte van de vergoeding
Tot slot gaat het Gerechtshof Den Bosch in op de hoogte van de vergoeding. De Hoge Raad heeft al eerder bepaald (onder meer 10 juni 2011, LJN: BO5046) dat als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief moet worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Als er een geschil is over zowel de belastingaanslag als over de daarmee verbonden beschikking inzake heffingsrente, hoeft er volgens het hof niet per beschikking een schadevergoeding worden toegekend. Daarvoor zijn de beschikkingen onderling te sterk verweven.
Meerdere vergelijkbare zaken van één belastingplichtige
Soms gaat het om meerdere geschillen tussen de inspecteur en de belastingplichtige die inhoudelijk sterk aan elkaar zijn verwant (bijvoorbeeld hetzelfde onderwerp over meerdere belastingjaren). In dat geval geldt volgens het hof als uitgangspunt dat voor elk van die geschillen een schadevergoeding wordt toegekend. Een belastingplichtige die meer geschillen heeft lopen zal in het algemeen meer spanning en frustratie ondervinden van de overschrijding van de redelijke termijn dan de belastingplichtige die procedeert over één belastingjaar. Maar de in totaal toegekende schadevergoeding moet in redelijke mate van evenredigheid staan tot de schade die de belastingplichtige heeft geleden. Dat betekent dat hij niet voor iedere zaak een schadevergoeding hoeft te krijgen.
Meerdere vergelijkbare zaken van meerdere belastingplichtigen
Als het gaat om inhoudelijk sterk verwante zaken van verschillende belastingplichtigen, die allemaal door één gematigde worden bijgestaan, kan iedere belastingplichtige aanspraak maken op een schadevergoeding.
Maximering?
Volgens het hof is er in beginsel geen maximum aan de immateriële schadevergoeding. De spanning en frustratie die de belastingplichtige ondervindt, laat zich in zijn algemeenheid niet begrenzen als (percentage van) de omvang van het geschil in financiële zin. Het hof kan zich echter wel bijzondere omstandigheden voorstellen, waarbij vooral is te denken aan geschillen van een zeer geringe of verwaarloosbare financiële omvang. In dat geval kan worden volstaan met de constatering dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Wet: artikel 8:73 Awb
Meer informatie: Gerechtshof Den Bosch, 23 augustus 2012, LJN: BX5668
Geef een reactie