Als een btw-ondernemer een onroerende zaak verkoopt, kan hij daarbij onder voorwaarden samen met de koper opteren voor een btw-belaste levering. Ook als het de koper is die naderhand niet voldoet aan de voorwaarden, staat Hof Arnhem-Leeuwarden toe dat de fiscus de btw naheft bij de verkoper.
Een B.V. had op 26 juni 2015 een onroerende zaak verkocht aan een andere vennootschap. Voor een deel vond deze levering van rechtswege met btw-heffing plaats. Het resterende deel werd ook met btw geleverd, maar dan als gevolg van een optie ‘belaste levering’. In de leveringsakte was opgenomen dat de koper de B.V. vrijwaarde voor de eventuele verschuldigdheid van btw. De vennootschap regelde daarvoor zelfs een bankgarantie. Op 23 september 2015 verkocht de vennootschap toch de onroerende zaak btw-vrijgesteld aan een waterschap. Iets meer dan een maand later lichtte de vennootschap de fiscus en de B.V. hierover in. Op verzoek van de B.V. legde de Belastingdienst haar een navorderingsaanslag omzetbelasting op. De B.V. stelt echter voor het hof dat een formele grondslag voor het opleggen van de naheffingsaanslag ontbreekt. Bovendien kleeft volgens de B.V. aan de naheffingsaanslag een materieel gebrek, omdat zij pas na de aangiftetermijn hoorde dat de andere vennootschap de onroerende zaak btw-vrijgesteld had geleverd.
Wijziging van relevante elementen
Het hof redeneert dat de Btw-Richtlijn toestaat dat de fiscus de aftrek achteraf aanpast als de relevante elementen zijn gewijzigd. Deze formele bevoegdheid is ook in de wet neergelegd. Als de reden voor de naheffing pas na het aangiftetijdvak bekend wordt, kan een ondernemer een suppletieaangifte indienen. Verder is de Belastingdienst bevoegd om voorwaarden te stellen aan de optie voor belaste levering. Daardoor riskeert de verkoper dat achteraf blijkt dat niet aan alle voorwaarden is voldaan. In deze zaak heeft de B.V. de onroerende zaak dus achteraf gezien gebruikt voor een btw-vrijgestelde handeling. Het hof verbindt geen gevolgen aan de omstandigheid dat door toedoen van de koper niet is voldaan aan de optievoorwaarden. Het hof oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Wet: art. 11, eerste lid, onderdeel a sub 2°, 15, vierde en zesde lid, 37d Wet OB 1968 en art. 20 AWR
Beschikking: art. 6, 13 en 13a Uitv.besch OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 augustus 2019 (gepubliceerd 23 augustus 2019), ECLI:NL:GHARL:2019:6522
Geef een reactie