Hof Den Bosch heeft einduitspraak gedaan in de zaak over kortingskaarten, die recht geven op korting bij aankoop van bepaalde goederen en diensten. Het hof oordeelde in navolging van het Europese Hof dat de verkoop van een dergelijk kortingskaart niet is vrijgesteld van omzetbelasting, zodat de naheffingsaanslag van ruim € 600.000 in stand moest blijven.
Granton Advertising B.V. verkocht kortingskaarten die de koper recht gaf op korting bij aankoop van goederen en diensten bij bedrijven die op de kaart stonden vermeld. Volgens Granton vormde de verkoop van deze G-cards een handeling betreffende ‘andere waardepapieren’ of ‘andere handelspapieren’, die vrijgesteld zijn van omzetbelasting. Zij verwees daarbij naar het arrest van de Hoge Raad uit 1998, waarin de rechter oordeelde dat haar kortingskaart onder de definitie van het begrip ‘cadeaubon’ viel, zoals opgenomen in de resolutie van 22 december 1992 (nr. VB92/2060). Maar in 1999 werd deze resolutie vervangen door een besluit, waarin duidelijk wordt aangegeven dat kortingskaarten niet het karakter hebben van waardepapieren. Granton kreeg een naheffingsaanslag van € 653.567 opgelegd omdat zij volgens de fiscus en Rechtbank Breda vanaf dat moment btw had moeten afdragen over haar omzet. Ook het Europese Hof kwam tot het oordeel dat de kortingskaarten niet vielen onder de vrijstelling voor handelingen betreffende 'andere waardepapieren’ of ‘andere handelspapieren’. Zie ook het bericht 'Vragen aan Europese Hof over btw-behandeling kortingskaarten’. Hof Den Bosch heeft nu einduitspraak gedaan in deze zaak en oordeelde dat de verkoop van deze kortingskaarten een belaste handeling was voor de btw. Het hof verwierp het beroep van Granton op het vertrouwensbeginsel. Het staat de staatssecretaris van Financiën immers vrij om een beleidsregel in te trekken of te wijzigen. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde. Van gelijke gevallen die verschillend werden behandeld was geen sprake. Een cadeaubon kent namelijk een nominale waarde en een G-card niet.
Wet: artikel 11 lid, onderdeel i en j, Wet OB 1968
Meer informatie: Hof Den Bosch, 2 april 2015 (gepubliceerd op 13 april 2015), ECLI:NL:GHSHE:2015:1174
Geef een reactie