Zodra een stichting meent dat een directeur niet meer bevoegd is tot het doen van de aangiften van de stichting, zal zij de fiscus hierover moeten inlichten. Zo niet, dan kunnen fouten in de aangifte die de onbevoegde directeur heeft gemaakt nog steeds voor rekening van de stichting komen.
Een stichting die dagverzorging leverde aan kwetsbare ouderen kwam op pijnlijke wijze achter het belang van tijdig inlichten. In de loop der jaren waren tussen de stichting en haar directeur hevige meningsverschillen ontstaan. Zo vond de stichting dat de directeur zichzelf een te hoog salaris toekende. Verder had hij in strijd met de bestuursbesluiten zijn zoon een baan bezorgd bij de stichting en de dienstbetrekking van zijn schoondochter verlengd. Na ongeveer drie jaar liet de stichting de arbeidsovereenkomst van de directeur ontbinden. Tot die tijd had de directeur nog diverse aangiften loonheffingen ingediend namens de stichting. Daarbij had hij over verschillende tijdvakken ten onrechte geen loonheffingen betaald. Hierdoor kreeg de stichting diverse naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd inclusief verzuimboetes. Zij stelde dat de fiscus deze naheffingsaanslagen had moeten opleggen aan de voormalige directeur.
Vertegenwoordigingsbevoegdheid
Het hof oordeelde echter dat de inspecteur de naheffingsaanslagen terecht had opgelegd. De stichting had namelijk geen stukken overhandigd aan de Belastingdienst waaruit bleek dat de directeur niet meer bevoegd was op te treden namens de stichting. Daardoor had de stichting op zijn minst de schijn gewekt dat de directeur nog steeds vertegenwoordigingsbevoegd was. Het hof stelde dat alleen het onbevoegd zijn van degene die de aangifte indient niet met zich brengt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Dit geldt nog sterker als de gegevens in de aangifte ontleend zijn aan de loonadministratie.
Wet: artikel 20 AWR
Meer informatie: Hof Arnhem, 3 juli 2012 (gepubliceerd 20 augustus 2012), LJN: BX4965
Geef een reactie