Als een belastingadviseur in de aangifte van zijn cliënt aftrekposten opgeeft waarvoor geen enkel bewijs is, mag de Belastingdienst van Rechtbank Den Haag de cliënt een navorderingsaanslag opleggen.
Een man liet zijn aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2010, 2011 en 2013 indienen door een belastingconsulent. Deze belastingconsulent gaf voor het jaar 2011 uitgaven voor specifieke zorgkosten op en voor de jaren 2010 en 2013 gaf hij een bedrag aan giftenaftrek op. De Belastingdienst volgt deze aangiften. In 2013 deed de fiscus onderzoek naar het aangiftegedrag van de belastingconsulent. Wanneer blijkt dat de belastingconsulent in de aangiften van zijn cliënten vaak te hoge aftrekposten claimt, doet de inspecteur nader onderzoek naar de aangiften van de man. De fiscus meent dat de man de specifieke zorgkosten en de giften niet had mogen aftrekken en legt hem navorderingsaanslagen op. De man tekent beroep aan tegen de navorderingsaanslagen. De rechtbank oordeelt dat de aangifte over 2010 niet ongebruikelijk is zodat de inspecteur erop mocht vertrouwen dat de aangifte correct was. Voor dat jaar is dan ook sprake van nieuw feit.
Aftrekpost zonder onderzoek opgegeven
De rechtbank stelt dat voor 2011 geen sprake was van een nieuw feit, maar dat de belastingconsulent wel te kwader trouw was. Hij had namelijk de aftrekposten opgegeven zonder dat de man daarvoor bewijsstukken had gemaakt. De man overlegt wel kwitanties van giften, maar deze zouden achteraf zijn opgesteld. De rechtbank vindt dat niet aannemelijk. Verder oordeelt de rechtbank dat de kwade trouw van de adviseur is toe te rekenen aan de man. De Belastingdienst heeft daarom de navorderingsaanslagen terecht opgelegd.
Wet: art. 6.20 en 6.39 Wet IB 2001 en art. 16 AWR
Meer weten?
Dinsdag 9 juni 2020 verzorgt mr. Arthur Kan de PE-Pitstop Aansprakelijkheid van de belastingadviseur. > Informatie en aanmelden
Meer informatie: Rechtbank Den Haag 3 september 2019 (gepubliceerd 4 november 2019), ECLI:NL:RBDHA:2019:9763
Geef een reactie