Het Gerecht van de EU heeft geoordeeld dat de subjectieve vrijstelling van vennootschapsbelasting voor zes publieke Nederlandse zeehavens een verboden vorm van staatssteun is.
Op 12 juni 2015 werd een wetsartikel ingevoerd in de Wet op vennootschapsbelasting 1969 dat onder meer zes ondernemingen onder het beheer van Nederlandse publieke zeehavens vrijstelde van vennootschapsbelasting. Dit artikel is overigens op 1 januari 2017 vervallen. De Europese commissie (EC) wil concurrentie tussen havens stimuleren. Zij is daarom tegen subjectieve vrijstellingen van winstbelastingen voor havenbedrijven. Zie: ‘Belgische en Franse havens ook Vpb-plichtig’. Naar aanleiding van klachten van de EC heeft het Gerecht de Nederlandse subjectieve vrijstelling beoordeeld. Nederland erkent dat de vrijstelling staatssteun vormt, maar meent ook dat deze vorm van staatssteun is toegestaan. De EC zou haar tegenovergestelde standpunt onvoldoende hebben gemotiveerd, aldus Nederland. Het Gerecht wijst echter de standpunten van Nederland af. Het Gerecht constateert onder meer dat de publieke havens concurreren met minstens één Nederlandse particuliere onderneming. De subjectieve vrijstelling voor publieke havenbedrijven was in strijd met het Unierecht.
Wet: art. 6c Wet VPB 1969 (stand 1 januari 2016)
Meer informatie: Gerecht van de EU 31 mei 2018, nr. T-160/16
Geef een reactie