Nederland moet een fiscale eenheid tussen een moeder- en kleindochtermaatschappij of tussen twee zustermaatschappijen toestaan. Ook als de tussenhoudster of moedermaatschappij in een andere EU-lidstaat is gevestigd. Dit antwoordde het Hof van Justitie op prejudiciële vragen van Hof Amsterdam over de grensoverschrijdende fiscale eenheid in de Vpb.
De prejudiciële vragen zagen op twee verschillende situaties waarin de inspecteur had geweigerd een fiscale eenheid toe te staan:
1. Een in Nederland gevestigde moedermaatschappij wilde met haar in Nederland gevestigde kleindochtervennootschappen een fiscale eenheid vormen. De tussenhoudster was gevestigd in Duitsland en had in Nederland geen vaste inrichting.
2. Twee in Nederland gevestigde zustervennootschappen wilden een fiscale eenheid vormen. De moedervennootschap was in Duitsland gevestigd en had geen vaste inrichting in Nederland.
Het Europese Hof van Justitie besliste in beide gevallen dat de Nederlandse regeling in strijd is met de vrijheid van vestiging. Er is nu een verschil in behandeling als het gaat om een geheel Nederlandse situatie of een situatie waarin een van de ondernemingen in een andere lidstaat is gevestigd. Voor dit verschil is volgens het Hof geen rechtvaardiging aan de orde. Nederland moet dus fiscale eenheden tussen vennootschappen die in Nederland zijn gevestigd toestaan. Ook als de verbindende vennootschap in een andere EU-lidstaat is gevestigd.
Wet: artikel 15 Wet Vpb
Meer informatie: Europese Hof van Justitie, 12 juni 2014, C-39/13, C-40/13 en C-41/13
Geef een reactie