Hof Amsterdam geeft aan dat alleen een vervangingsintentie van het concern waartoe een bv behoort, niet voldoende is voor een herinvesteringsvoornemen van de bv zelf. Aanbiedingen van panden aan het concern verhinderden in dit geval niet dat de HIR vrijviel.
Een bv realiseerde bij de verkoop van een onroerende zaak een boekwinst van ruim € 11,6 miljoen die zij onderbracht in een herinvesteringsreserve (HIR). De inspecteur meende dat er geen sprake kon zijn van een voornemen tot herinvestering, omdat de bv niet in staat was geldgevers te vinden om vervangende investeringen te doen. Bij de rechter stelde de bv alleen dat zij behoorde tot een concern dat zich bezighield met aan- en verkoop van onroerende zaken. Deze omstandigheden waren te algemeen om van een herinvesteringsvoornemen te kunnen spreken, vond de rechter. De verklaring dat binnen het concern wel diverse aanbiedingen van panden waren waarbij werd gekeken wie binnen de groep het pand zou aanschaffen, was onvoldoende voor een herinvesteringsvoornemen. In de overlegde stukken werd alleen gesproken over een vervangingsintentie bij de groep, en dat slechts in zeer algemene zin. Het vereiste bewijs van een voldoende concreet herinvesteringsvoornemen bij de bv werd hiermee niet geleverd, zo oordeelde het Hof Amsterdam.
Wet: artikel 3.54 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 23 januari 2014 (gepubliceerd op 29 januari 2014), ECLI:NL:GHAMS:2014:67
Geef een reactie