Van een belastingadviseur mag worden verwacht dat hij bekend is met (wettelijke) termijnen die gelden voor verzoeken dan wel dat hij zich ter zake adequaat informeert, bijvoorbeeld door het raadplegen van de desbetreffende wetstekst.
In november 2014 deed een belastingadviseur namens zijn cliënt een middelingsverzoek over de jaren 2005 tot en met 2007. Zie ook ‘Piek in belastbaar inkomen? Maak gebruik van middeling’. De inspecteur verklaarde het middelingsverzoek niet-ontvankelijk. Belanghebbende stapte naar de rechter. Zowel de rechtbank als het hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Het middelingsverzoek was niet binnen de door de wet gestelde termijn gedaan. De in artikel 3.154 Wet IB opgenomen termijn van 36 maanden was voor meer dan 34 maanden verstreken toen de verminderingsbeschikking carry-back voor het jaar 2007 van 18 juli 2014 onherroepelijk werd. Bovendien was het middelingsverzoek niet ontvangen binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van die verminderingsbeschikking. Belanghebbende stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en verwees in dat kader naar de informatie op de website van de Belastingdienst over de termijnen voor het indienen van middelingsverzoeken. Volgens het hof was die informatie niet onjuist en had geen betrekking op de termijn waarbinnen een verzoek moest worden gedaan in een geval zoals deze. Dat de adviseur van belanghebbende meende dat de termijn van 36 maanden ook zou gelden voor verzoeken gedaan na het onherroepelijk worden van een verminderingsbeschikking komt voor rekening van de belanghebbende. De inspecteur verklaarde het middelingsverzoek terecht niet-ontvankelijk.
Wet: artikel 3.154 Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 14 maart 2017 (gepubliceerd op 22 maart 2017), ECLI:NL:GHAMS:2017:789
Geef een reactie