Voor het volledig aftrekken van voorbelasting op verbouwingskosten van een pand moest een dansschool aannemelijk maken dat dansen meer is dan alleen ‘ontspanning’ of ‘een lekker avondje uit’.
Het hof stelde voorop dat dansen, meer in het bijzonder het volgen van danslessen of afdansen, in beginsel niet als de beoefening van een sport kan worden beschouwd. Van het verlenen van het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie is ook geen sprake. De staatssecretaris van Financiën keurt echter goed dat het verlaagde btw-tarief van 6% onder voorwaarden mag worden toegepast bij bepaalde dansstijlen. Het gaat hier alleen om dansstijlen die wat betreft inspanning en activiteiten vergelijkbaar zijn met andere vormen van actieve sportbeoefening. Volgens het hof vallen bijvoorbeeld zumba en streetdance ook binnen deze categorie. De desbetreffende dansschool mocht dan ook voor de lessen in die twee dansstijlen het verlaagde btw-tarief van 6% toepassen. Op de overige dansstijlen was het algemene tarief (van destijds 19%) van toepassing. De danslessen aan jongeren tot 21 jaar waren vrijgesteld van omzetbelasting. Aangezien het verlaagde btw-tarief niet op het gehele cursusaanbod van toepassing was, kon de dansschool de voorbelasting op de verbouwingskosten van het pand niet volledig en integraal in aftrek brengen.
Wet: artikel 11, eerste lid, onderdeel o en tweede lid Wet OB 1968 en Post b Tabel I
Meer informatie: Hof Amsterdam, 15 december 2011 (gepubliceerd op 29 mei 2013), LJN: CA0838
Geef een reactie