Het hof kwam er niet uit: waren er na de verbouwing van het pand één of meerdere investeringsgoederen tot stand gekomen? De facturen en tekeningen boden geen uitsluitsel.
Het hof moest beslissen in een zaak waarin een woonboerderij werd verbouwd. Het woongedeelte werd veranderd in kantoorruimte en de stal verbouwd tot woonruimte. Volgens de belanghebbende, een fiscale eenheid, was na de verbouwing sprake van duurzame aanpassingen die samen één investeringsgoed vormden, dat geheel tot het bedrijfsvermogen mocht worden gerekend. De fiscale eenheid claimde dan ook aftrek van alle voorbelasting. De Hoge Raad verwees deze zaak terug naar het hof, om de zaken goed te onderzoeken. Maar op grond van de facturen, die een veelheid aan losse leveringen en/of diensten vermeldden zonder verbijzonderingen, en de tekeningen kon het hof geen oordeel geven of meerdere investeringsgoederen of één investeringsgoed tot stand waren / was gekomen. Belanghebbende had ook niet aannemelijk kunnen maken dat ze vooraf het voornemen had om na de verbouwingsdiensten het pand voor bedrijfsdoeleinden te gaan gebruiken. De rechter had daardoor geen andere keuze dan de btw die voor aftrek in aanmerking kwam vast te stellen op 20%. Dit was het percentage dat tussen partijen vaststond van het verbouwde pand dat gebruikt werd voor bedrijfsdoeleinden.
Wet: artikel 15 Wet OB
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 10 april 2014 (gepubliceerd 16 april 2014), ECLI:NL:GHAMS:2014:1284
Geef een reactie