Als het gelet op de omvang van de opgevoerde kosten en de aard en hoogte van de inkomsten onwaarschijnlijk is dat de aangiften juist zijn, moet de inspecteur dit nader onderzoeken. Als dit is nagelaten kan hij niet navorderen op grond van aanwezigheid van een nieuw feit.
Tot 2009 dreef een man een onderneming op het gebied van psychosociale-zorgverlening aan particulieren met een persoonsgebonden budget. Na staking van zijn onderneming zette hij zijn werkzaamheden voor drie cliënten nog voort. De hieraan relaterende inkomsten en kosten verwerkte zijn financieel deskundige in zijn aangiften onder resultaat uit overige werkzaamheden. Voor de jaren 2009 tot en met 2011 waren aanslagen opgelegd conform zijn aangiften. De inspecteur legde vervolgens echter navorderingsaanslagen op waarbij de in aanmerking genomen kosten alsnog buiten beschouwing werden gelaten.
In tegenstelling tot Rechtbank Den Haag, achtte Gerechtshof Den Haag de inspecteur niet geslaagd in zijn bewijslast dat sprake was van een nieuw feit. Bij het vaststellen van een IB-aanslag mag de inspecteur uitgaan van de juistheid van de gegevens zoals vermeld in de aangifte. Hij is alleen verplicht de aangifte nader te onderzoeken wanneer het onwaarschijnlijk is dat de aangifte juist is. De man had de inkomsten uit zijn PGB-activiteiten en de daaraan verbonden (reis)kosten expliciet in zijn aangiften vermeld. Gelet op de omvang van de opgevoerde kosten en de aard en hoogte van de inkomsten, had de inspecteur na normale zorgvuldige kennisneming van de aangiften voor het opleggen van de aanslagen moeten onderzoeken of de kosten voor aftrek in aanmerking konden komen. Door geen nadere gegevens en informatie in te winnen voordat hij de aanslagen vaststelde had de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan volgens het hof. Het signaal van een collega onder verwijzing naar hetgeen in de aangiften was vermeld was voor de inspecteur kennelijk voldoende voor het opleggen van de navorderingsaanslagen. Daarmee bracht hij de facto tot uitdrukking het onwaarschijnlijk te achten dat de aangiften juist waren. De ondernemer kon geen kwade trouw worden verweten ter zake van de ingediende aangiften.
Wet: artikel 16 AWR
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 21 december 2016 (gepubliceerd 4 januari 2017), ECLI:NL:GHDHA:2016:3971
Geef een reactie