Als de fiscus de belastingplichtige een navorderingsaanslag oplegt op grond van een nieuw feit dat later niet nieuw blijkt te zijn, kan de aanslag toch in stand blijven als de inspecteur een vervangend nieuw feit vindt. Dit blijkt uit een recent arrest van de Hoge Raad.
In deze zaak had een dga eind 1996 een liquidatie-uitkering ontvangen van zijn bv. De dga had deze uitkering niet opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting. Toen de Belastingdienst de liquidatie-uitkering opmerkte, kreeg de dga een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd. Hij tekende beroep aan tegen deze aanslag. De belastingrechter wees de inspecteur erop dat hij eerder had kunnen weten van de uitkering. Het toekennen van de liquidatie-uitkering vormde dus geen nieuw feit. Bovendien stelde de dga dat de feitelijke vestigingsplaats van zijn bv medio 1996 was verplaatst naar België en dat hij toen ook naar België was verhuisd. Onder deze omstandigheden mocht de Belastingdienst de liquidatie-uitkering in geen geval belasten.
Ander nieuw feit
De fiscus kwam echter met een ander feit aanzetten. De inspecteur was bij het vaststellen van de navorderingsaanslag ervan uitgegaan dat de bv in Nederland was gevestigd en dat de dga buitenlands belastingplichtige was. Later had de Belastingdienst ontdekt dat de dga gedurende heel 1996 binnenlands belastingplichtig was, zodat de fiscus toch een heffingsrecht had. Dit kwalificeerde wel als een nieuw feit waardoor de navorderingsaanslag in stand bleef. Daarbij vond de Hoge Raad het niet van belang dat de fiscus het vervangende nieuwe feit had ontdekt nadat de navorderingsaanslag was opgelegd en de navorderingstermijn was verstreken.
Wet: artikel 16, eerste en derde lid AWR
Meer informatie: Hoge Raad, 14 september 2012, LJN: BX7190
Geef een reactie