Bij de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet de tijd die gemoeid gaat met het afwachten van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie buiten beschouwing blijven. Per april 2014 eist de Hoge Raad wel dat de rechter partijen schriftelijk heeft bevestigd de zaak aan te houden in afwachting van beantwoording van de prejudiciële vragen.
In deze zaak oordeelde Hof Den Bosch eerder dat de redelijke termijn voor behandeling van een beroep was overschreden. De redelijke termijn had zij gesteld op vier jaar. Dit op basis van de complexiteit van de hoofdzaak en een van belang zijnde prejudiciële verwijzing door de Hoge Raad. Eiser was echter van mening dat de omstandigheid dat prejudiciële vragen waren gesteld geen onderbouwing mocht zijn voor het tijdsverloop. Volgens de Hoge Raad moet bij de vraag of de redelijke termijn is overschreden, de tijd die gemoeid is geweest met het afwachten van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie buiten beschouwing blijven. Het afwachten van die beslissing moet dan wel redelijk zijn. De buiten beschouwing te laten periode vangt aan op het moment dat de rechter partijen schriftelijk heeft bevestigd de zaak aan te houden in afwachting van beantwoording door het Hof van Justitie. Op de dag van openbaarmaking van de prejudiciële beslissing eindigt deze periode. De eis van schriftelijke kennisgeving werd eerder niet gesteld. Bestuursorganen en rechters in belastingzaken hoefden daar daarom tot op heden geen rekening mee te houden. Deze eis geldt daarom pas in geval van aanhouding van een zaak in afwachting van beantwoording van prejudiciële vragen die zijn gesteld na 1 april 2014. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.
Wet: artikel 8:73 Awb, artikel 6 EVRM
Meer informatie: Hoge Raad, 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:636
Geef een reactie