Staatssecretaris Van Oostenbruggen stuurt de Eerste Kamer de nota naar aanleiding van het tweede verslag met betrekking tot het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025.
In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de toegang tot de BOR en de DSR ab beperkt tot gewone aandelen met een minimaal belang van 5%. De oorspronkelijke inwerkingtredingsdatum van deze maatregel in het onderhavige wetsvoorstel was 1 januari 2026. Als gevolg van amendement 36610 nr. 11 is de inwerkingtreding van deze maatregel echter gekoppeld aan de inwerkingtreding van de verruiming van de verwateringsregeling en de verbreding van de toegang voor kleine directe familiebelangen bij koninklijk besluit. Als die verruiming en verbreding niet in werking treden door een negatieve beslissing van de Europese Commissie, dan zal de maatregel om de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten te beperken tot aandelen met een minimaal belang van 5% ook niet in werking treden. De verwachting is dat het informele gesprek met de Europese Commissie over de verruiming van de verwateringsregeling en toegang voor kleine familiebelangen begin 2025 zal kunnen plaatsvinden.
Juridische splitsing
Er is gevraagd of het kabinet kan bevestigen dat de juridische splitsing met het oog op behoud van de BOR en de DSR ab kwalificeert voor de diverse splitsingsfaciliteiten in de Wet IB 2001 Wet Vpb 1969 en Wet DB 1965 en er geen sprake is van het ongeoorloofd ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Naar aanleiding van deze vragen bevestigt de staatssecretaris dat voor de toepassing van artikel 3.56, vierde lid, Wet IB 2001 een juridische splitsing vanwege de uitsluiting van tracking stocks, die enkel erop gericht is om in het kader van een reële bedrijfsopvolging, na de splitsing de gewone aandelen in de vennootschap die het belang in de werkmaatschappij houdt met toepassing van de doorschuifregeling DSR ab te kunnen schenken aan de opvolger, niet wordt aangemerkt als een splitsing die gericht is op het ontgaan of uitstellen belastingheffing. In dat geval staat ook een aandeelhoudersmotief een fiscale gefacilieerde splitsing niet in de weg. Deze bevestiging geldt eveneens voor de toepassing van artikel 14a, zesde lid, van de Wet Vpb 1969 en artikel 3a, vierde en zesde lid, Wet DB 1965, met dien verstande dat de bepalingen van artikel 14a, zesde lid, derde zin, Wet Vpb 1969 en artikel 3a, zesde lid, tweede zin, Wet DB 1965 onverkort gelden. Er valt niet in algemene zin aan te geven of de splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting in deze situatie van toepassing is. Dat geldt zowel voor splitsingen die nog plaatsvinden onder de huidige voorwaarden, als voor splitsingen die plaatsvinden onder de voorwaarden die naar verwachting per 1 juli 2025 voor de splitsingsvrijstelling gaan gelden. Of de vrijstelling van toepassing is, is afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden en zal door de inspecteur van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Als de belastingplichtige hierover meer zekerheid wenst te verkrijgen bestaat er in voorkomende gevallen de mogelijkheid tot het voeren van vooroverleg. De voorgestelde maatregel om de toegang tot de BOR en DSR ab te beperken tot gewone aandelen met een minimaal belang van 5% treedt niet in werking per 1 januari 2026 maar op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Met die voorgestelde maatregel kwalificeren onder andere ’tracking stocks’ niet langer voor de BOR en DSR-ab.
Bron: NnavtV Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025, Ministerie van Financiën, 6 december 2024
Geef een reactie