Nederland maakt zo min mogelijk voorbehouden bij de implementatie van het multilaterale BEPS-verdrag, het zogenoemde Multilateral Instrument (MLI). Dit blijkt uit de nota naar aanleiding van het verslag inzake het Multilateraal Verdrag die staatssecretaris Snel vandaag aan de Tweede Kamer heeft gestuurd.
Het Verdrag maakt het mogelijk om belastingontwijking aan te pakken en om geschillenbeslechting onder belastingverdragen te verbeteren, conform voorstellen die zijn ontwikkeld in het BEPS-project. Het kabinet wil deze instrumenten aanbieden aan alle verdragspartners van Nederland. Daarom heeft het kabinet voorgesteld om de voorbehouden bij het Verdrag tot een minimum te beperken en vrijwel alle Nederlandse belastingverdragen onder de reikwijdte van het Verdrag te brengen.
Geen automatische werking
De bepalingen uit het Verdrag waarvan Nederland kenbaar heeft gemaakt deze door te willen laten werken in zijn belastingverdragen, werken niet automatisch door op de Nederlandse belastingverdragen. Hiervoor blijft overeenstemming tussen de verdragspartners de basis: alleen als beide verdragspartners dezelfde concrete bepaling via het Verdrag accepteren, werkt deze door op het betreffende belastingverdrag. Een bepaling kan in bepaalde gevallen ook gedeeltelijk doorwerken.
Gevolgen bedrijfsleven en vestigingsklimaat
Over de impact van de verschillende bepalingen uit het Verdrag hebben verschillende partijen uit het bedrijfsleven, de belasting-adviessector en maatschappelijke organisaties zich uitgelaten. Naar aanleiding van die uitlatingen schat het kabinet in dat het grootste belang wordt gehecht aan:
- Bepalingen die zien op entiteiten met dubbele woonplaats
- Principal purposes test
- Vaste inrichting bij commissionairsstructuren en vergelijkbare strategieën
- Uitzonderingen voor specifieke activiteiten en de antifragmentatieregel
- Verbeteringen van geschillenbeslechting
Principal purposes test (artikel 7)
Tegen de bepaling over het voorkomen van verdragsmisbruik door de principal purposes test bestaan geen principiële bezwaren. Wel bestaan er zorgen over de uniforme invulling en toepassing van deze bepaling door de verschillende landen. Dat verklaart mede het belang dat het kabinet hecht aan een efficiënte procedure voor onderling overleg.
Bepalingen die zien op entiteiten met dubbele woonplaats (artikel 4)
De keuze van de bepaling over entiteiten met een dubbele woonplaats heeft tot wisselende reacties geleid. Enerzijds positieve reacties, omdat dit de bestrijding van mogelijke misbruiksituaties vergemakkelijkt, en anderzijds zorgen over onzekerheid en langlopende procedures met andere landen. Het kabinet ziet het nut in van een bepaling die niet enkel aansluit bij één (te manipuleren) criterium. Tegelijkertijd vindt het kabinet het onwenselijk als bonafide situaties geconfronteerd zouden worden met onzekerheid. De ervaring bij bestaande Nederlandse verdragen met een dergelijke bepaling heeft geleerd dat in overleg met andere landen over het algemeen relatief snel een oplossing voor de dubbele woonplaats kan worden gevonden.
VI bij commissionairsstructuren en vergelijkbare strategieën (artikel 12)
Bij de bepaling over de vaste inrichtingen bij commissionairsstructuren en vergelijkbare strategieën is de vraag opgekomen wat de gevolgen kunnen zijn van het feit dat de ons omringende landen deze bepaling niet laten doorwerken op hun belastingverdragen. Het kabinet vindt dat het land waaraan economische activiteiten en waardecreatie kunnen worden toegerekend ook het recht moet hebben om hierover binnen de hiervoor internationaal gestelde regels belasting te kunnen heffen. De aanpassing van het vaste-inrichtingsbegrip bij commissionairsstructuren sluit hierbij aan en kan voor landen van belang zijn als aanknopingspunt voor een belastingheffing die beter aansluit bij de economische realiteit. Bepalingen die in internationaal verband zijn ontwikkeld dragen volgens het kabinet bij aan meer zekerheid en voorspelbaarheid voor het bedrijfsleven. Het maken van een voorbehoud en het vasthouden aan oude verdragsteksten past daar niet bij. Wat betreft eventuele discussies over de winsttoerekening merkt het kabinet op dat de winsttoerekening niet wezenlijk verschilt van die bij afhankelijke vertegenwoordigers onder huidige verdragsbepalingen. Hiermee blijft het uitgangspunt dat de vaststelling van een vaste inrichting niet mag leiden tot een winst die dubbel belast wordt. Ook met artikel 12 van het Verdrag blijft het in strijd met de belastingverdragen als een bronland winst van een vaste inrichting belast die ook in aanmerking is genomen als winst van een tussenpersoon in dat land.
Uitzonderingen voor specifieke activiteiten en de antifragmentatieregel (artikel 13)
Ook bij de bepalingen over specifieke uitzonderingen op het vaste-inrichtingsbegrip en de antifragmentatieregel meent het kabinet dat het voor Nederlandse bedrijven niet nadelig is aan te sluiten bij deze nieuwe internationaal ontwikkelde verdragsbepalingen die beter aansluiten bij de economische werkelijkheid.
Verbeteringen van geschillenbeslechting (artikel 16-26)
Door belastingplichtigen wordt belang gehecht aan rechtszekerheid bij de toepassing van belastingverdragen. Daarom is positief gereageerd op de keuzes die het kabinet maakt bij de bepalingen uit het Verdrag ter verbetering van geschillenbeslechting, waaronder de keuze voor verplichte en bindende arbitrage.
Meer informatie: Nota Multilateraal Verdrag, Ministerie van Financiën, 4 juli 2018
Geef een reactie