Staatssecretaris Wiebes heeft de nota naar aanleiding van het verslag inzake de Wet aanpassing fiscale eenheid naar de Tweede Kamer gestuurd. Ook een nota van wijziging is bijgevoegd. Taxence heeft de belangrijkste punten hieruit voor u samengevat.
Onderworpenheidseis vervangen door voorwaarde
De in het wetsvoorstel opgenomen onderworpenheidseis wordt via de nota van wijziging vervangen door de voorwaarde dat de top- of tussenmaatschappij, indien deze in Nederland gevestigd zou zijn, in Nederland aan de heffing van vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen. Een dergelijke voorwaarde sluit volgens de staatssecretaris beter aan bij hetgeen met deze eis wordt beoogd, namelijk het voorkomen dat een fiscale eenheid via een top- of tussenmaatschappij mogelijk zou worden in situaties waarin deze in een vergelijkbare binnenlandse situatie niet mogelijk zou zijn geweest omdat het binnenlandse lichaam dat de positie inneemt van de top- of tussenmaatschappij, alsdan subjectief is vrijgesteld.
Geen rechtsvormneutrale Fiscale Eenheid
De staatssecretaris vindt een uitbreiding van de fiscale eenheid met stichtingen en verenigingen om zo rechtsvormneutrale winstbelasting te bereiken, niet wenselijk. Naast het feit dat dit geen eis is die voortkomt uit het EU-recht, voorziet hij meer complexe gevallen en toenemende uitvoeringskosten. Daarbij voert hij aan dat – aangezien stichtingen en verenigingen beperkt belastingplichtig zijn – de (latere) heffing niet verzekerd is.
Geruisloze voortzetting zusterfiscale-eenheid mogelijk
In het voorgestelde artikel 15, tiende lid, onderdeel d, van de Wet Vpb 1969 is expliciet geregeld dat de zusterfiscale-eenheid eindigt ingeval binnen die fiscale eenheid de (aangewezen) moedermaatschappij wijzigt. Indien vervolgens direct aansluitend een fiscale eenheid tot stand komt, zal worden geregeld dat de met de beëindiging samenhangende bepalingen geen toepassing vinden voor zover de samenstelling van de fiscale eenheid voor en na de wijziging van de moedermaatschappij niet verandert. Deze wijziging maakt het verder mogelijk om – indien nodig – nadere voorwaarden op te nemen voor de fiscaal geruisloze voortzetting van de fiscale eenheid.
Ketenelement
Het ketenelement blijft als belangrijk kenmerk van de fiscale-eenheidsregeling gehandhaafd, maar dit wordt wel anders ingevuld. De belastingplichtigen die deel uitmaken van de fiscale eenheid moeten nog steeds een ononderbroken keten blijven vormen, waarbij die keten slechts onderbroken kan worden door een (kwalificerende) tussen- of topmaatschappij. Dit betekent dat de keten nog steeds niet onderbroken mag worden door een in Nederland gevestigde vennootschap aangezien deze niet als tussen- of topmaatschappij kan kwalificeren.
24 maanden om bezitsvereiste te repareren
Fiscale eenheden waarbij de aandelen in een dochtermaatschappij zijn gecertificeerd met gebruikmaking van bijvoorbeeld een STAK voldoen na de inwerkingtreding van de voorgestelde aanscherping van het bezitsvereiste ten aanzien van die dochtermaatschappij niet langer aan de vereisten voor een fiscale eenheid. Op basis van de overgangsregeling vindt het bezitsvereiste voor deze fiscale eenheden voor het eerst toepassing met ingang van het boekjaar dat aanvangt nadat 24 maanden zijn verstreken na indiening van het wetsvoorstel.
Reparatie STAK-arrest; ook in binnenlandse situaties
De uitkomst van het in 2010 gewezen STAK-arrest (HR 18 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3803) past volgens de staatssecretaris niet goed in de concerngedachte van de fiscale eenheid. De aanscherping van de bezitseis tot ten minste 95% van de gehele juridische en economische eigendom van de aandelen zet dit arrest buitenspel. De reden waarom de aanscherping nu wordt voorgesteld is dat de bezitseis ook van belang wordt met betrekking tot de in andere EU/EER-staten gevestigde top- en tussenmaatschappijen. Ook in zuiver binnenlandse situaties zal moeten worden voldaan aan het voorgestelde bezitsvereiste. Voor bestaande situaties wordt daartoe een overgangsperiode van 24 maanden voorgesteld, startend op 16 oktober 2015.
Geen dubbele verliesneming bij liquidatie
Bij een liquidatie van de tussenhoudstermaatschappij kan een liquidatieverlies in aanmerking worden genomen bij de moedermaatschappij, maar slechts voor zover aannemelijk wordt gemaakt dat het liquidatieverlies hoger is dan de verliezen van de gevoegde (klein)dochtermaatschappij die in het resultaat van de fiscale eenheid tot uitdrukking zijn gekomen. Het wetsvoorstel voorkomt zo dubbele verliesneming in Nederland bij de moedermaatschappij.
Geen dubbele verlies- of winstneming bij ontbreken deelnemingsvrijstelling
Het Besluit Fiscale Eenheid 2003 bevat al een regeling voor het tegengaan van dubbele verliesneming of dubbele winstneming voor een fiscale eenheid met een buitenlands belastingplichtige dochtermaatschappij waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is. Voor het tegengaan van een zelfde situatie bij een tussenmaatschappij die als een niet-kwalificerende beleggingsdeelneming wordt aangemerkt, zal in het Besluit fiscale eenheid 2003 een met artikel 36 overeenkomende regeling worden opgenomen.
Van zuster naar moeder betekent niet per se afsluiten boekjaar
Voor het geval een topmaatschappij de aandelen in een nieuwe vennootschap verwerft en die vennootschap als dochtermaatschappij in de loop van het boekjaar deel gaat uitmaken van een bestaande zuster-fiscale eenheid, bevestigt de staatssecretaris dat de aangewezen moedermaatschappij van de bestaande zuster-fiscale eenheid haar boekjaar niet hoeft af te sluiten. Dit is echter anders indien als gevolg van de voeging van die nieuwe vennootschap in de loop van het boekjaar een bestaande reguliere fiscale eenheid wordt uitgebreid met een zustervennootschap en er in feite voor het eerst (ook) een zuster-fiscale eenheid ontstaat. In dat geval dienen de moedermaatschappij van de bestaande reguliere fiscale eenheid en de dochtermaatschappij (de nieuw verworven vennootschap) hun boekjaar af te sluiten.
Beperking afwaardering nadat debiteur geen tussenmaatschappij meer is
Indien de afwaardering van een vordering op een voormalige tussenmaatschappij pas plaatsvindt nadat de debiteur geen tussenmaatschappij meer is – omdat bijvoorbeeld de dochtermaatschappij is verhangen naar de moedermaatschappij – dient ook de afwaardering van een vordering op een voormalige tussenmaatschappij te worden beperkt ingevolge het voorgestelde artikel 15ac, achtste lid. Dit wordt via de nota van wijziging aangepast.
Activiteiten gevoegde kleindochtermaatschappij kwalificeren
Voor de beoordeling of een deelneming in een tussenmaatschappij bij de belastingplichtige als een kwalificerende beleggingsdeelneming kan worden aangemerkt, tellen de activiteiten van de met de belastingplichtige gevoegde kleindochtermaatschappij waarvan de aandelen worden gehouden door die tussenmaatschappij mee, net als het geval zou zijn indien er geen fiscale eenheid zou zijn geweest tussen de belastingplichtige en die gevoegde kleindochtermaatschappij.
Meer informatie:
Geef een reactie