Een dga die veel geld uitleent aan zijn bv zonder te kunnen verklaren waar hij dat geld vandaan haalt, riskeert omkering van de bewijslast.
In een zaak voor Hof Den Bosch was een man in 2012 enig aandeelhouder van een bv. Deze bv was gevestigd op een adres, waarop diverse andere vennootschappen waren ingeschreven. Al deze vennootschappen waren gelieerd aan de dga, zijn echtgenote of hun kinderen. Het pand op het adres was de eigendom van de dga en zijn echtgenote. De dga gaf in zijn aangifte IB/PVV 2012 een resultaat uit terbeschikkingstelling op van € 2.697. In eerste instantie volgde de Belastingdienst deze aangifte.
Veel uitgeleend aan eigen bv
Eind 2013 vond de registratie plaats van drie ondertekende overeenkomsten tussen de dga en zijn bv. Het betrof twee overeenkomsten van geldlening, waarvan een met inpandgeving en een overeenkomst met betrekking tot die inpandgeving. Deze schriftelijke overeenkomsten vermeldden dat het de schriftelijke vastlegging van een overeenkomst van geldlening betrof. Deze geldlening zou in december 2012 zijn gesloten. Volgens de schriftelijke overeenkomsten had de dga voor vier ton aan geld en goederen aan de bv geleend. De Belastingdienst geloofde dat de dga nooit zo veel geld had kunnen uitlenen als zijn inkomen zo laag was als hij had opgegeven. Daarom legde de inspecteur de dga een navorderingsaanslag IB/PVV 2012 op. Daarbij ging de fiscus uit van een belastbaar box 1-inkomen van ruim vier ton. De dga ging in beroep, maar de rechtbank wees zijn beroep af. Zie ook NTFR 2020/3507 en ‘Grote transacties met eigen bv wijzen op verzwegen inkomen’.
Omkering bewijslast
De dga probeert vervolgen in hoger beroep zijn gelijk te halen. Op de zitting verklaart hij hoe hij zijn bv een bedrag van € 100.000 kon lenen. Hij beweert € 40.000 te hebben geleend van zijn zwager en € 25.000 te hebben ontvangen uit een uitkering vanwege brand. De rest van het bedrag heeft hij geërfd, aldus de dga. Ook overlegt hij verschillende pandbrieven en overeenkomsten met zijn andere, inmiddels geliquideerde bv’s. Volgens de inspecteur ontbreekt echter een verband tussen deze overeenkomsten en de leningen aan de bv. Ook het hof komt tot de conclusie dat de dga over niet opgegeven inkomen moet hebben beschikt om de leningen te kunnen verstrekken. Het gaat hier om een verschil van meer dan 19%, zodat de dga niet heeft voldaan aan zijn aangifteplicht. Daarom vindt ook nog eens een omkering van de bewijslast plaats.
Aansluiting bij uitgeleende bedragen
Het lukt de dga niet om te voldoen aan deze verzwaarde bewijslast. Het hof vindt bovendien de schatting van de Belastingdienst niet willekeurig en evenmin onredelijk. De inspecteur heeft immers voor het opleggen van de navorderingsaanslagen aangesloten bij de overeenkomsten die de dga afsloot met zijn bv. Het hof verklaart daarom het hoger beroep van de dga ongegrond.
Wet: art. 27e, eerste lid AWR en art. 3.92 Wet IB 2001
Masterclass (excessief) lenen van en aan de bv
Heeft uw client veel geleend van zijn/haar vennootschap? Dan is het zaak om hier als adviseur tijdig aan de bel te trekken en actief te onderzoeken wat u kunt doen om te voorkomen dat uw client straks aanmerkelijkbelangheffing moet betalen over de excessieve schulden aan zijn/haar vennootschap.
Geef een reactie