Rechtbank Zeeland-West-Brabant meent dat de omkering van de bewijslast vanwege het niet voldoen aan een onherroepelijke informatiebeschikking doorwerkt naar de toets of de verlengde navorderingstermijn van toepassing is.
De rechtbank lijkt daarmee af te wijken van het oordeel van de Hoge Raad van 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:359. Zie ook: ‘Geen tweede kans voor navordering door Belastingdienst’ en ‘Omkering bewijslast heeft geen betrekking op navorderingsbevoegdheid art. 16 AWR, NTFR 2018/664’. De rechtbank wijst echter erop dat in de zaak voor de Hoge Raad sprake was van omkering van de bewijslast vanwege het niet indienen van de vereiste aangifte. In de zaak voor de rechtbank hebben een man en een vrouw de gevraagde informatie over buitenlandse bankrekeningen niet volledig beantwoord. De rechtbank ziet een wezenlijk verschil in beide situaties. Als de inspecteur de gevraagde informatie over buitenlandse bankrekeningen niet ontvangt, kan hij niet vaststellen of hij de verlengde navorderingstermijn mag toepassen, aldus de rechtbank. Daarom oordeelt de rechtbank dat de omkering van de bewijslast ook doorwerkt naar de toepassing van de verlengde navorderingstermijn.
Omkering bewijslast bij bepalen navorderingsgrondslag
Vervolgens vraagt de rechtbank zich af of de omstandigheid dat een belanghebbende (eerder niet-aangegeven) vermogen heeft aangehouden in het buitenland niet al met zich brengt dat de Belastingdienst de verlengde navorderingstermijn mag toepassen. De rechtbank haalt uit andere rechtspraak dat het voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van de verlengde navorderingstermijn in ieder geval niet box overschrijdend werkt. Maar het is evenmin zo dat voor iedere extra euro aan grondslag de fiscus moet bewijzen dat sprake is van een buitenlands inkomens- of vermogensbestanddeel. De rechtbank constateert dat in deze zaak in ieder geval te weinig belasting is geheven over buitenlandse belastingtegoeden. Het saldo van de tegoeden is echter in geschil. Bij het vaststellen van de omvang van het buitenlandse vermogen is hier de sanctie van de omkering van de bewijslast van toepassing. Maar de inspecteur mag geen onredelijke schatting maken. De rechtbank oordeelt dat de schattingen door de fiscus niet onredelijk zijn. Vanwege het lange verloop van de beroepsprocedure hebben de man en de vrouw wel recht op een immateriële schadevergoeding.
Wet: art. 16, derde en vierde lid, 25, derde lid, 27e, 47, eerste lid en 52 AWR
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 mei 2019 (gepubliceerd 20 mei 2019), ECLI:NL:RBZWB:2019:2189
Geef een reactie