De omkering en verzwaring van de bewijslast zijn bedoeld om de inspecteur tegemoet te komen als de belastingplichtige niet de vereiste aangifte doet. In het licht daarvan gelden de gewone regels van stel- en bewijsplicht voor het antwoord op de vraag of sprake is van uit het buitenland opgekomen winst. Eerder schreef mr. Kim Demandt hierover in NTFR. Daarom hebben we haar nu om een reactie gevraagd.
Een ondernemer met een interieurwinkel had gebruik gemaakt van de inkeerregeling. Daarbij had hij gemeld dat hij over twee buitenlandse bankrekeningen beschikte. In 2004, 2006 en 2007 zijn contante stortingen gedaan op deze bankrekeningen van € 50.000, € 150.000 en € 170.000. De ondernemer had met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin stond dat de stortingen ‘inkomsten uit onderneming zijn’. De inspecteur legde vervolgens navorderingsaanslagen op voor box 3 en voor box 1 voor zover deze bedragen afkomstig waren uit de contante stortingen op de buitenlandse rekeningen.
In geschil bij de Hoge Raad is of de verlengde navorderingstermijn van toepassing is en of daarbij sprake kan zijn van omkering van de bewijslast. De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur feiten moeten stellen en zo nodig aannemelijk moet maken die aantonen dat de stortingen afkomstig zijn uit winst van de ondernemer die in het buitenland is opgekomen. De Hoge Raad overweegt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verwerving en ontvangst door de ondernemer van de bedragen waaruit de stortingen afkomstig zijn uit het buitenland komen. In een zodanig geval is geen sprake van ‘opkomen in het buitenland’, zodat de Belastingdienst de verlengde navorderingstermijn niet kan toepassen. Dit wordt niet anders als de bedragen naderhand buiten het zicht van de Nederlandse Belastingdienst op een buitenlandse rekening zijn overgemaakt. Daarbij is het tijdsverloop tussen de ontvangst van het bedrag en het overmaken naar de buitenlandse rekening niet meer van belang. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond.
Reactie mr. Kim Demandt
Taxence vroeg Kim Demandt, werkzaam bij Hertoghs Advocaten om een reactie:
De arresten van de Hoge Raad in de Interieurwinkel zaak (ECLI:NL:HR:2018:359) en de IJssalon-zaak (ECLI:NL:HR:2018:303) verschaffen de praktijk de broodnodige duidelijkheid. Er waren namelijk twee vragen onbeantwoord:
1) werkt omkering en verzwaring van de bewijslast ook door naar toepassing van de verlengde navorderingstermijn? en 2) is de verlengde navorderingstermijn van toepassing op in Nederland ontvangen inkomsten die vervolgens op een buitenlandse bankrekening zijn gestort? De Hoge Raad is heel duidelijk en beantwoordt beide vragen ontkennend.
In de Interieurwinkel-zaak oordeelt de Hoge Raad dat omkering en verzwaring van de bewijslast bedoeld is om tegemoet te komen aan de bewijsproblemen van de Belastingdienst als de belastingplichtige geen informatie verstrekt. Daarom heeft de omkering en verzwaring van de bewijslast geen betrekking op de navorderingsbevoegdheid van de inspecteur. In mijn ogen een terecht oordeel. De Hoge Raad timmert dit oordeel nog verder dicht door ook te verwijzen naar de rechtszekerheid voor de belastingplichtige.
De vraag die eerder ook nog openstond was of tijdsverloop (en zo ja, hoeveel tijdsverloop) voldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat in Nederland ontvangen inkomen dat daarna op een buitenlandse bankrekening is gestort, kwalificeert als ‘in het buitenland is opgekomen’. De staatssecretaris zag (bij de intrekking van een cassatieberoep, DGB2013-3181) in 2013 nog een onderscheid tussen het ‘onmiddellijk’ of ‘na geruime tijd’ storten van de gelden op een buitenlandse bankrekening. Ook daar maakt de Hoge Raad (terecht) korte metten mee. Het tijdsverloop is niet van belang. Als het inkomen in Nederland is verdiend, is het niet in het buitenland opgekomen.
Doel en strekking
Ook de doel en strekkingbenadering van artikel 16, vierde lid Algemene Wet inzake Rijksbelastingen die de Belastingdienst hanteert (zijn de inkomsten buiten het zicht van de Belastingdienst gehouden door het storten op de buitenlandse bankrekening?), wordt door de Hoge Raad (wederom terecht) verworpen. De Hoge Raad knoopt aan bij de wettekst: ‘is het inkomen in het buitenland opgekomen?’ Is het antwoord daarop ontkennend (omdat het inkomen in Nederland is verdiend), dan wordt dat niet anders doordat het inkomen naderhand buiten het zicht van de Belastingdienst is gebracht.
Er is momenteel één rechtbank (ECLI:NL:RBGEL:2018:890) die als enige op dit punt afwijkt van de conclusies van Advocaat-Generaal IJzerman (ECLI:NL:PHR:2017:644 en ECLI:NL:PHR:2017:645). De uitspraak staat nog niet onherroepelijk vast. Gelet op het overduidelijke oordeel van de Hoge Raad meen ik dan ook dat die uitspraak geen stand kan houden.
Al met al twee heldere arresten van de Hoge Raad die bijdragen aan de rechtszekerheid en rechtsbescherming van de belastingplichtigen.
Het artikel van mr. Kim Demandt uit NTFR kunt u hier downloaden.
Binnenkort is ook het commentaar van kantoorgenote Angelique Perdaems te lezen in het NTFR.
Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Wet: Art. 16 (lid 4), 25 (lid 3) en 27e AWR
downloaden.
Meer informatie: Hoge Raad 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:359
Geef een reactie