Neemt een dga een (verkapte) winstdeling niet op in zijn aangifte inkomstenbelasting? En is daardoor de aangegeven inkomstenbelasting € 4.609 (ruim 11%) te laag? Dan is relatief en absoluut te weinig aangegeven en is de vereiste aangifte niet gedaan.
Een dga had sinds 2004 een schuld aan zijn B.V. waarop jaarlijks gemiddeld 3% rente werd bijgeschreven. De B.V. vermeldde de vordering in de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2004 tot en met 2012. In de aangifte vennootschapsbelasting 2013 vermeldde de B.V. echter geen rentevergoeding meer. Daarom legde de inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV 2013 op vanwege inkomen uit aanmerkelijk belang. De inspecteur zag namelijk het niet berekenen van een zakelijke rente van 7% als een uitdeling van winst en belastte dat als inkomen uit aanmerkelijk belang. In hoger beroep is in geschil of de inspecteur de navorderingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag heeft opgelegd.
Geen nieuw feit
Hof Den Haag sluit zich bij het standpunt van de rechtbank aan dat sprake is van een nieuw feit. Het IB-dossier van de dga gaf geen aanleiding voor de inspecteur om het Vpb-dossier te raadplegen. Het hof is van mening dat de dga voor het jaar 2013 niet de vereiste aangifte IB/PVV heeft gedaan, zodat omkering van de bewijslast mocht worden toegepast. De vereiste aangifte is niet gedaan wanneer een of meer gebreken in de aangifte ertoe leiden dat de berekende belasting zowel op zichzelf beschouwd als verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Allereerst oordeelt het hof dat er sprake is van een reële lening. De stelling van de dga dat er vanaf 2009 sprake was van een schijnlening omdat hij vanaf dat jaar – door zijn leeftijd en persoonlijke situatie – de lening nooit meer kon terugbetalen, mocht niet baten. Het feit dat op enig moment de lening niet meer kan worden terugbetaald, maakt niet dat die lening ineens geen reële lening meer is, maar een schijnlening. Het afzien van de berekening van rente door de B.V. in het jaar 2013 vormt een (verkapte) winstuitdeling. Het volgens de aangifte verschuldigde bedrag aan IB/PVV is 11,6% lager dan het werkelijk verschuldigde bedrag. Naar het oordeel van het hof is een bedrag van € 4.609 niet betaalde IB/PVV als ‘op zichzelf beschouwd aanzienlijk’ aan te merken en moet een afwijking van 11,6% als ‘verhoudingsgewijs aanzienlijk’ worden beschouwd. De inspecteur heeft de omvang van het inkomen uit aanmerkelijk belang naar redelijkheid geschat. Het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond.
Wet: art. 27e en 27h (lid 2) AWR
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 11 juli 2018 (gepubliceerd 18 juli 2018), ECLI:NL:GHDHA:2018:1747
Geef een reactie