Als een verkoop van een deelneming mislukt, zijn de verkoopkosten aftrekbaar. Als de verkoop is gelukt, moet men de (niet)aftrekbaarheid van de verkoopkosten beoordelen naar het moment waarop zij werden gemaakt, aldus A-G Wattel. Met een reactie van prof. Arco Bobeldijk.
In 2006 werd besloten tot afstoting van een deelneming van een B.V., in april 2009 werd de deelneming verkocht. In verband met de (voorgenomen) verkoop maakte de deelneming diverse kosten, die zij onder meer doorberekende aan de B.V. Er ontstond discussie over de vraag of een deel van de kosten aftrekbaar was of alle kosten niet-aftrekbare kosten van een deelneming zijn. Volgens Rechtbank Noord-Nederland waren in dit geval alleen de kosten vanaf het moment dat potentieel geïnteresseerde partijen concreet waren benaderd voor de overname van de deelneming (1 juli 2008) niet aftrekbare verkoopkosten. Het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde daarentegen dat alle kosten waren gemaakt om tot de verkoop van de deelneming te komen, zodat geen van de kosten aftrekbaar zou zijn. A-G Wattel concludeert dat het bij het aftrekverbod voor verkoopkosten om een rechtstreeks verband gaat met een vrijgesteld vervreemdingsresultaat. Als een verkoop mislukt, zijn de kosten die zijn gemaakt met het oog op de verkoop aftrekbaar omdat men deze niet kan toerekenen aan de vervreemding van een deelneming. Als de verkoop is gelukt, moet men de (niet)aftrekbaarheid van de verkoopkosten beoordelen naar het moment waarop zij werden gemaakt.
Was vrijgesteld vervreemdingsresultaat te verwachten?
Voor de niet-aftrekbaarheid geldt ten tijde van het maken van de kosten een redelijke mate van zekerheid c.q. de objectieve verwachting moet bestaan dat het tot een vrijgesteld deelnemingsresultaat zal komen waaraan de kosten toegerekend kunnen worden, aldus de A-G. In deze zaak zijn in elk geval niet aftrekbaar de kosten van ná 19 december 2008, de deadline voor firm offers en aandeelhoudersbesluit om exclusief te onderhandelen met de uiteindelijke kopers.
Voor de kosten die daarvóór zijn gemaakt geldt een dubbel beoordelingscriterium om de kosten aan dat latere vrijgestelde verkoopresultaat te kunnen toerekenen. Op het moment waarop men de kosten maakt moet een vrijgesteld vervreemdingsresultaat zowel subjectief beoogd (1) als objectief (2) te verwachten zijn. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep gegrond te verklaren en te verwijzen naar een ander hof voor nader onderzoek of men al in het begin van 2008 objectief kon verwachten dat de B.V. erin zou slagen haar deelneming binnen afzienbare termijn te vervreemden.
Reactie prof. Arco Bobeldijk
Taxence vroeg prof. Arco Bobeldijk, tax partner bij Loyens & Loeff NV en hoogleraar aan de Nyenrode Business Universiteit, om een reactie op deze conclusie. 'Dit is een interessante conclusie over een voor de praktijk erg belangrijk onderwerp. In de praktijk zijn er veel discussies over de vraag tot welk moment verkoopkosten in verband met een deelneming aftrekbaar zijn. Datzelfde geldt voor de vraag tot welk moment aankoopkosten aftrekbaar zijn. Belastingplichtigen beroepen zich in de praktijk vaak op het boorput-arrest, terwijl de fiscus met een beroep op het filmscript-arrest tot een beperktere aftrek komt. Als ik het goed lees, ziet de A-G niet echt een verschil tussen de criteria in genoemde arresten. Ik hoop dat de Hoge Raad het arrest gebruikt om niet alleen voor de verkoopkosten, maar ook voor de aankoopkosten de voor de praktijk gewenste duidelijkheid te scheppen.'
Wet: artikel 13 lid 1 Wet VPB 1969
Prof. Arco Bobeldijk is tevens als docent betrokken bij de 'Masterclass concernfinanciering' die zal plaatsvinden op vrijdag 17 november 2017 en 25 mei 2018. U kunt zich nog inschrijven!
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 17 oktober 2017 (gepubliceerd 10 november 2017), ECLI:NL:PHR:2017:1135
Geef een reactie