Een ondernemer voelde zich onder druk gezet door de uitlatingen van de inspecteur, een theoretische omzetcorrectie van ruim € 5,5 miljoen, het aanbod tot ‘inkering’ en de dreiging met een boekenonderzoek. Dit betekende echter niet dat de inspecteur met het geven van een informatiebeschikking misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheden.
De desbetreffende ondernemer kreeg voor de jaren 2011 tot en met 2013 een informatiebeschikking van de fiscus. Omdat de dagstaten van de onderneming niet bewaard waren gebleven, kon de op jaarbasis behaalde omzet niet worden gecontroleerd. De informatiebeschikking voor de jaren 2011 en 2012 was daarom terecht afgegeven. Voor het jaar 2013 had de inspecteur vastgesteld dat in de administratie in ieder geval vier inkoopfacturen ontbraken. Anders dan belanghebbende stelde, was het ontbreken van die facturen in de administratie een zodanig ernstig gebrek dat dit reeds de informatiebeschikking rechtvaardigde. De inspecteur had slechts bij twee leveranciers derdenonderzoek gedaan en daaruit was naar voren gekomen dat vier facturen niet in de administratie waren opgenomen. Nu er meer leveranciers waren, was het mogelijk dat er meer facturen ontbraken. De stelling van de ondernemer dat de facturen in privé waren betaald, deed daaraan niet af. Van een ondernemer mag immers worden verwacht dat hij de inkoopfacturen bewaart. Het nemen van de informatiebeschikking was – ondanks de handelingen van de inspecteur, voorafgaand aan het geven van de informatiebeschikking – gerechtvaardigd.
Wet: artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelasting 1959
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 18 april 2016 (gepubliceerd 21 juli 2016), ECLI:NL:RBDHA:2016:8295
Geef een reactie