De Hoge Raad kon niet begrijpen hoe het Hof Arnhem-Leeuwarden op basis van het waterverbruik tot het oordeel was gekomen dat sprake was van een pand dat niet tot het ondernemingsvermogen kon worden gerekend.
Het ging om een psychotherapeut die drie panden in zijn bezit had. In een van de panden (a) oefende hij zijn praktijk uit. Deze rekende hij tot zijn ondernemingsvermogen, net als een ander pand (b) dat naast zijn praktijkpand lag. Het derde pand (c) merkte hij aan als zijn eigen woning. Bij de aanslag corrigeerde de inspecteur dit en rekende zowel de ‘eigen woning’ (c) als een van de twee ondernemingspanden (b) tot het box 3-vermogen van de man. Het hof oordeelde dat de psychotherapeut het pand (b) niet had gebruikt voor zijn onderneming. Het hof kwam onder meer tot dit oordeel vanwege het bijzonder lage waterverbruik in het pand. De Hoge Raad vond deze overweging onbegrijpelijk omdat het pand (b) niet was voorzien van een watermeter. En uit de hofuitspraak en de stukken van het geding bleek ook niet dat de inspecteur voor het hof stellingen had ingenomen over het waterverbruik in dat pand. De klacht slaagde en de Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Amsterdam.
Meer informatie: Hoge Raad, 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:285
Geef een reactie