Een man en vrouw waren van elkaar gescheiden nadat ze ruim achttien jaar met elkaar getrouwd waren geweest. Het hof oordeelde dat geen sprake was van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een verlenging van de alimentatietermijn. Dit ondanks het feit dat de vrouw inmiddels arbeidsongeschikt was geworden en er door het stopzetten van de alimentatie aanzienlijk in inkomen op achteruit was gegaan.
In deze zaak liep de alimentatieplicht van de man van rechtswege twaalf jaar na de echtscheiding af. De vrouw had op basis van bijzondere omstandigheden verzocht deze alimentatietermijn te verlengen. De rechtbank stemde gedeeltelijk in met het verzoek van de vrouw. Het hof was het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Het hof constateerde wel dat de vrouw er ingrijpend in inkomen op achteruit zou gaan (36%). Ook stelde het hof vast dat de vrouw na haar huwelijk volledig arbeidsongeschikt was geworden. Tijdens het huwelijk had de vrouw al last van diverse kwalen. Toch oordeelde het hof dat geen sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor de alimentatietermijn zou moeten worden verlengd. Hoewel het hof niet voorbijging aan de arbeidsongeschiktheid van de vrouw (op basis van een eerder arrest van de Hoge Raad) was het hof toch van mening dat de vrouw er in de twaalf jaar dat zij wel recht had op alimentatie onvoldoende aan had gedaan om zelfstandig een inkomen te verwerven. De arbeidsongeschiktheid van de vrouw had –naar de mening van het hof– betrekking op het fysiek belastende werk in de thuiszorg dat zij eerder deed. Op basis van haar (HBO) opleiding –die de vrouw afrondde tijdens haar arbeidsongeschiktheid– had de vrouw ook werk kunnen vinden dat minder fysiek belastend was, aldus het hof.
Artikel 1: 157 BW
Meer informatie: Hof Den Bosch, 3 april 2012, LJN BW0820
Geef een reactie