Als een ondernemer kan aantonen dat hij zijn onderneming niet staakt, kan de herinvesteringsreserve in stand blijven. In een zaak bij de Hoge Raad was de ondernemer overtuigend genoeg.
Vervangingsvoornemen moet aanwezig zijn
Bij de verkoop van een bedrijfsmiddel of pand behaalt de ondernemer vaak winst die wordt belast met inkomsten- of vennootschapsbelasting. Het is echter onder bepaalde voorwaarden mogelijk die winst te reserveren voor de aankoop van een vervangend bedrijfsmiddel of pand. Hiervoor kan de ondernemer een herinvesteringsreserve vormen. Eén van de voorwaarden van zo’n herinvesteringsreserve is dat de ondernemer op de balansdatum het voornemen moet hebben binnen drie jaar na het jaar van verkoop een vervangend bedrijfsmiddel aan te schaffen. In dat geval kan de verkoopwinst buiten de heffing blijven, en wordt deze op den duur afgeboekt op de aanschaffingskosten van het vervangende bedrijfsmiddel.
Geen voornemen? Vrijval HIR
Als er geen sprake meer is van een vervangingsvoornemen valt de herinvesteringsreserve vrij en moet de ondernemer deze alsnog tot zijn belaste winst rekenen. Dit gebeurt uiterlijk op het moment van staking van de onderneming. Tussen inspecteur en ondernemer is dan ook geregeld discussie of sprake is van staking van de onderneming, zo is uit de rechtspraak op te maken. Deze rechtspraak is vaak feitelijk. Een voorbeeld.
Verkoop van een pand
De Hoge Raad sprak zich uit in een zaak waarin een ondernemer in firmaverband een hotel-café-restaurant runde. Het etablissement was gevestigd in een pand dat de ondernemer tot het ondernemingsvermogen had gerekend. De omzet liep in de jaren voor 2005 steeds verder terug en in de eerste helft van 2005 startte de ondernemer dan ook met besprekingen over een mogelijke overname. In september van dat jaar verkocht hij het pand met inventaris aan een derde. Daarbij vormde hij een herinvesteringsreserve. In 2006 werden ook alle dienstbetrekkingen met het personeel beëindigd. In 2007 kocht de ondernemer een eetcafé, om die zaak een jaar later weer te verkopen. Tussen de inspecteur en de ondernemer speelde de vraag of de ondernemer een HIR had mogen vormen bij de verkoop van het pand in 2005.
Staken of verplaatsen?
Het hof oordeelde dat de ondernemer aannemelijk had gemaakt dat hij zijn onderneming niet had gestaakt in 2005. Het pand was te groot geworden nadat de omvang van de onderneming was gekrompen. Het hof zag ook dat de ondernemer op het moment van verkoop van het pand het voornemen had ergens anders in de directe omgeving een nieuwe gelegenheid te vinden voor de exploitatie van een hotel-café-restaurant. De identiteit van de onderneming zou dan behouden blijven. De ondernemer wilde zijn onderneming dus niet staken, maar alleen verplaatsen, volgens het hof. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het hof. De hofuitspraak was juist en niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Wet: artikel 3.54 Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 27 januari 2012, LJN: BV0294
Geef een reactie