Wie meent dat hij in het kader van het Unierecht op zijn BPM-aangifte een juist bedrag heeft voldaan, heeft daarmee zijn stelling dat hij een pleitbaar standpunt heeft volgens de Hoge Raad voldoende onderbouwd. In zo’n geval moet de belastingrechter onderzoeken of het Unierecht inderdaad het standpunt pleitbaar maakt.
In de zaak voor de Hoge Raad was een man in cassatie gegaan tegen een naheffingsaanslag BPM en de bijbehorende boetebeschikking. Zijn eerste klacht betrof de heffing van het griffierecht. Volgens de man viel de toegang tot de nationale rechter alleen te waarborgen als de griffierechten hooguit 4% van de betwiste vordering bedroegen. De Hoge Raad haalt zo’n regel echter niet uit de rechtspraak waarnaar de man verwijst. Het is ook niet zo dat een gering financieel belang van een zaak automatisch betekent dat de belanghebbende recht heeft op een ontheffing of vermindering van griffierecht. In Nederland kan een rechtzoekende bij de rechter een beroep op betalingsonmacht doen als heffing van het griffierecht het voor hem onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van een bestuursrechtelijke rechtsgang. Daardoor is volgens de Hoge Raad de heffing van griffierecht niet in strijd met het Unierecht.
Vernietiging verzuimboete
De man stelt ook dat hij de BPM op een juist bedrag heeft berekend, zodat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Hij heeft namelijk een vermindering vanwege gebruik toegepast op de BPM-grondslag van een gebruikte kampeerauto. De man wijst erop dat voor de heffing van BPM voor een nieuwe ongebruikte gesloten bestelauto die is voorzien van recreatieve voorzieningen, men moet uitgaan van een gesloten bestelauto zonder recreatieve voorzieningen. De man stelt dat daardoor het Unierecht met zich brengt dat hij de bpm-vermindering mag berekenen aan de hand van de waarde van een vergelijkbare gesloten bestelauto zonder recreatieve voorzieningen. De Hoge Raad oordeelt dat dit standpunt niet juist is, maar wel pleitbaar. De man had ook in de voorgaande procedure niet meer feiten en omstandigheden hoeven te stellen dan dat hij in het kader van het Unierecht meende een juiste berekening te hebben gemaakt. Omdat sprake is van een pleitbaar standpunt, vernietigt de Hoge Raad de verzuimboete.
Wet: art. 9, veertiende lid en 10 Wet BPM 1992, art. 8:41 Awb en art. 29 en 67c AWR
Meer informatie: Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1579
Geef een reactie