Als een ondernemer zijn onderneming drijft in de vorm van een eenmanszaak, vof of maatschap zal eens een moment komen waarop hij hiermee stopt. Bijvoorbeeld omdat hij door ouderdom niet meer fysiek in staat is de onderneming zelf voort te zetten. In bepaalde gevallen van stoppen is fiscale doorschuiving mogelijk, maar soms komt het tot een fiscale staking.
Stakingswinst
Als een ondernemer ophoudt winst uit onderneming te genieten (staking), zal hij de stakingswinst van zijn onderneming moeten bepalen. De stakingswinst bestaat uit het totaal van:
- de aanwezige stille reserves;
- de aanwezige goodwill;
- de nog aanwezige fiscale reserves; en
- (eventueel) de desinvesteringsbijtellingen die de ondernemer moet toepassen vanwege de staking van zijn onderneming.
De ondernemer moet de stakingswinst in beginsel toerekenen aan het jaar waarin hij zijn onderneming feitelijk heeft gestaakt. Overigens is het in bepaalde omstandigheden mogelijk de onderneming door te schuiven.
Vermogensetikettering
Omdat de stille reserves in bedrijfsmiddelen tot de stakingswinst behoren, moet de ondernemer bij zijn keuze in vermogensetikettering goed nagaan of hij een bepaald vermogensbestanddeel echt wil toerekenen aan zijn ondernemingsvermogen. Het is namelijk niet zo gemakkelijk om op deze keuze terug te komen. Zo stelde een ondernemer die een niet-juridisch gesplitst pand had toegerekend aan zijn ondernemingsvermogen na de staking dat de bovenverdieping altijd tot het privévermogen had moeten behoren. Deze bovenverdieping stond echter vanaf de aankoop leeg en was daardoor geen verplicht privévermogen. De stille reserve in deze verdieping behoort dan ook tot de stakingswinst, aldus Rechtbank Den Haag.
Stakingsaftrek
Als de ondernemer zijn gehele onderneming staakt, mag hij de zogeheten stakingsaftrek aftrekken van zijn stakingswinst. Als de ondernemer de gestaakte onderneming heeft verkregen via een doorschuiving bij ontbinding van een huwelijksgemeenschap, geldt een aanvullende voorwaarde. De ondernemer mag in dat geval alleen de stakingsaftrek toepassen als hij de doorgeschoven onderneming minstens drie jaar heeft voortgezet. De stakingsaftrek is nooit meer dan de stakingswinst en bovendien gemaximeerd op € 3.630 (bedrag 2013). Bovendien moet de ondernemer de stakingsaftrek verminderen met eventuele bedragen aan stakingsaftrek die hij eerder heeft toegepast.
Stakingslijfrente
De ondernemer kan de belastingheffing over (een deel van) zijn stakingswinst uitstellen door een premie voor een lijfrentepolis te storten bij een verzekeraar. Tegenover de stakingswinst komt dan een lijfrenteaftrek te staan. Het maximaal in aftrek te brengen bedrag bedraagt in 2013:
- € 443.059 als de ondernemer 60 jaar en een maand of ouder is, voor minstens 45% arbeidsongeschikt is of als de stakingswinst is ontstaan door zijn overlijden;
- € 221.537 als de ondernemer 50 jaar en een maand of ouder is of als de lijfrente-uitkeringen direct ingaan;
- € 110.774 in de overige gevallen.
De maximumbedragen moeten nog worden verminderd met:
- de waarde van de pensioenaanspraken op moment van de staking;
- het bedrag van de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar;
- de bedragen die op basis van de basisruimte, jaarruimte en inhaalruimte zijn afgetrokken in de voorafgaande kalenderjaren;
- het bedrag aan premies dat in eerdere kalenderjaren is afgetrokken bij de omzetting van oudedagsreserve in een stamrecht;
- de bedragen die al eerder zijn afgetrokken bij een omzetting van stakingswinst in een lijfrente.
De lijfrenteaftrek bij omzetting van stakingswinst in lijfrente mag nooit meer bedragen dan de gerealiseerde stakingswinst.
Vrijval oudedagsreserve
Bij de staking van een onderneming valt in beginsel ook de oudedagsreserve vrij. De ondernemer heeft dan naast de mogelijkheid van een stakingslijfrente ook de mogelijkheid om voor de oudedagsreserve een lijfrente te bedingen. In het jaar van staking kan de ondernemer nog een extra bedrag doteren aan de oudedagsreserve. Voorwaarde is dat de ondernemer voor de oudedagsreserve een lijfrente bedingt. Deze goedkeuring is opgenomen in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 24 juni 2005, nr. CPP2005/1323M.
Wet: artikelen 3.79, 3.128 en 3.129 IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 16 mei 2013 (gepubliceerd 19 juni 2013), ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2013:7379
Geef een reactie