Een startende ondernemer die niet (veel) investeert kan volgens Rechtbank Arnhem toch een VAR-WUO krijgen. Grote investeringen liggen zeker in de beginperiode minder voor de hand, maar ook de aard en inhoud van de werkzaamheden kan daarbij een rol spelen. Het gaat uiteindelijk om alle feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien.
Definitie ondernemer en onderneming
In de praktijk zijn er regelmatig discussies met de Belastingdienst over de vraag of er sprake is van ondernemerschap of niet. Ondernemer voor de inkomstenbelasting is degene:
- voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven; en
- degene die aansprakelijk is voor schulden van de onderneming.
Een onderneming is een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal waarmee wordt beoogd winst te behalen door deelname aan het economische verkeer en die winst ook redelijkerwijs is te verwachten.
Verklaring arbeidsrelatie
Vooral werkgevers en opdrachtgevers willen graag zekerheid hebben over de vraag of een ingehuurde freelancer voor fiscale en sociaal-verzekeringsrechtelijke doeleinden kwalificeert als zelfstandige ondernemer. Is dat niet het geval, dan is de kans groot dat de fiscus uitgaat van een dienstbetrekking. In dat geval zal de werkgever/opdrachtgever loonbelasting en premies moeten inhouden. Om vooraf hierover zekerheid te krijgen kan de opdrachtnemer de Belastingdienst verzoeken om een beschikking af te geven, waarin deze een oordeel geeft over de fiscale status van het inkomen dat de opdrachtnemer geniet uit een of meer arbeidsrelatie(s). Dit heet de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR). De fiscus kan de inkomsten uit deze arbeidsrelaties bestempelen als winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of loon uit (fictieve) dienstbetrekking. Voor directeur grootaandeelhouders van bv’s bestaat de VAR-dga. Wanneer een zelfstandige ondernemer een zogenoemde VAR-WUO toont aan de opdrachtgever, hoeft deze geen premies en belastingen af te dragen. Zie in dit kader het bericht: ‘VAR-WUO voor feitelijke uitvoering opdracht van overeenkomst’.
Beoordelingscriteria
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een onderneming kijkt de fiscus onder meer naar de duurzaamheid en de omvang van de verrichte werkzaamheden, de beschikbare tijd, de winstverwachting, het ondernemersrisico, de omvang van de bruto-inkomsten, de omvang van de investeringen, het aantal opdrachtgevers en de bekendheid naar buiten. De fiscus kijkt dan naar alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang in het jaar waarover de belastingplichtige een VAR aanvraagt en beoordeelt of sprake is van een onderneming. Dit is vooral moeilijk te beoordelen bij startende ondernemers, aangezien een beperkt aantal opdrachtgevers, een beperkt aantal uren en de relatief lage omzet en winstverwachting niet vreemd is voor een starter. De fiscus kan wel bij een wijziging in de omstandigheden (onder voorwaarden) overgaan tot herziening van de beschikking. Geeft de fiscus geen VAR-WUO, dan kan men hiertegen in bezwaar gaan.
Onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden?
Zo oordeelde Rechtbank Arnhem dat een personal (kickboks)trainer die nauwelijks investeringen had gepleegd gezien de aard van de activiteiten en het feit dat hij een starter was toch ondernemer was voor de inkomstenbelasting. Hij kon voor zijn werkzaamheden namelijk gebruik maken van de materialen en toestellen van zijn opdrachtgevers (sportscholen). En kon deze ook gebruiken bij het begeleiden van individuele klanten. Het doen van investeringen lag voor de rechter dus niet voor de hand. De personal trainer had aannemelijk gemaakt dat hij voldoende zelfstandigheid bezat ten opzichte van zijn opdrachtgevers en dat hij naar continuïteit streefde door het verkrijgen van verschillende opdrachten van opdrachtgevers (ook al gebeurde dit voornamelijk via sociale media). Verder gaf hij zelf vorm aan zijn lessen volgens eigen inzicht. De sportscholen hielden geen toezicht en gaven geen aanwijzingen. Ook zijn omzet was inmiddels substantieel toegenomen ten opzichte van zijn oorspronkelijke schattingen.
Onderneming of normaal vermogensbeheer?
In een zaak bij Rechtbank Breda meenden twee zussen dat zij winst uit onderneming genoten voor het exploiteren van een projectontwikkelingsbedrijf in de vorm van een vof. De rechter vond echter dat de activiteiten en de daaruit voortvloeiende omzet en “winst” te beperkt was wat betreft samenstelling en omvang. Bovendien werden bijna alle activiteiten verricht door deskundigen. Alle verkopen liepen via een makelaar en van een actieve presentatie als bemiddelaar in projectontwikkeling was geen sprake. Binnen de organisatie van arbeid en kapitaal werden dus bijna geen activiteiten verricht. De zussen hadden veel tijd besteed aan activiteiten die vooral zagen op het zelf verkrijgen van kennis en vaardigheden voor die bemiddeling en niet zo zeer op het krijgen van omzet en winst door de bemiddeling in de projectontwikkeling. Ook hadden de zussen ruim twee jaar niet meer geïnvesteerd. De rechter leidde hier uit af dat geen sprake was van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die gericht was op het maken van winst. De zussen liepen ook geen ondernemersrisico. Het risico bleef namelijk vooral beperkt tot een eventuele waardevermindering op de onroerende zaken, welk risico ook iedere belegger in onroerende zaken loopt. De fiscus ging dus terecht ervan uit dat sprake was van resultaat uit overige werkzaamheden.
Wet: artikel 3.4, 3.8, 3.156 en 3.157 Wet IB 2001
Meer jurisprudentie: Rechtbank Breda, 13 juli 2012 (gepubliceerd 18 september 2012), LJN: BX7589, 10/3534
Meer informatie: Rechtbank Arnhem, 6 september 2012 (gepubliceerd 18 september 2012), LJN: BX7566
Geef een reactie