De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de wetgever onderscheid mag maken tussen het belasten van ondernemingsvermogen en het belasten van niet-ondernemingsvermogen. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) in de Successiewet is niet in strijd met het discriminatieverbod, omdat er gerechtvaardigde doelstellingen aan het onderscheid ten grondslag liggen.
De Hoge Raad stelde voorop dat niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen is verboden. Er is alleen sprake van discriminatie als er een redelijke en objectieve rechtvaardiging ontbreekt. Dit betekent dat alleen sprake is van verboden discriminatie als het gemaakte onderscheid geen gerechtvaardigde doelstelling heeft of als er geen redelijke verhouding bestaat tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde gerechtvaardigde doel. Hierbij heeft de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid.
Gerechtvaardigde doelstellingen
De Hoge Raad oordeelde dat er voor het verschil in behandeling van ondernemingsvermogen en privévermogen gerechtvaardigde doelstellingen bestaan. De BOF is namelijk in het leven geroepen omdat de heffing van erf- en schenkbelasting bij verkrijging van ondernemingsvermogen liquiditeitsproblemen kan oproepen, waardoor de continuïteit van ondernemingen in gevaar kan komen. Denk bijvoorbeeld aan de heffing over (niet liquide) goodwill. De wetgever heeft hierbij vooral bedrijfsoverdrachten binnen de familiesfeer op het oog gehad. De voortzetting zou een bijdrage kunnen leveren aan behoud en groei van de werkgelegenheid, behoud van economische diversiteit en aan stabiliteit. Daarnaast wilde de wetgever met de faciliteit ondernemerschap in het algemeen stimuleren. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is volgens de Hoge Raad bovendien niet van redelijke grond ontbloot. De wetgever heeft zich bij de keuze voor het onderscheid gebaseerd op veronderstellingen over het probleem en de gekozen oplossing, die niet evident onredelijk zijn.
Onderscheid
De bedrijfsopvolgingsfaciliteit houdt een vrijstelling in van 100% van de waarde van verkregen ondernemingsvermogen tot aan € 1.028.132 (2013) en 83% van de waarde die boven dat bedrag uitkomt. Alleen degenen die ondernemingsvermogen erven of geschonken krijgen, hebben recht op deze vrijstelling. Volgens de Hoge Raad is dit verschil in behandeling gerechtvaardigd.
De BOF hield de gemoederen goed bezig. Anderhalf jaar na de eerste uitspraak van Rechtbank Breda over dit onderwerp is er nu duidelijkheid van de Hoge Raad. Hier ging veel aan vooraf. Zie bijvoorbeeld ook onze eerdere artikelen over dit onderwerp:
Meer informatie: Hoge Raad, 22 november 2013, nrs.ECLI:NL:HR:2013:1206, CLI:NL:HR:2013:1209, ECLI:NL:HR:2013:1210, ECLI:NL:HR:2013:1211 enECLI:NL:HR:2013:1212
Geef een reactie