De ontvanger van de belastingen kan aandeelhouders die een bv met belastinglatenties verkopen aan malafide handelaren in vennootschappen aansprakelijk stellen voor de schade van de fiscus. Maar heeft de aandeelhouder zijn best gedaan om de bedoelingen van de koper te achterhalen, dan mag hij geen slachtoffer worden van deze regeling.
Leeghalen van vennootschappen
Aandeelhouders van feitelijk lege bv’s, waarin nog wel fiscale reserves en/of belastinglatenties te vinden zijn, kunnen hun aandelen soms verkopen aan handelaren in zulke bv’s. Deze handelaren kunnen dan de bv verder leeghalen, waarbij de fiscale claim verloren gaat. De wetgever heeft daar met een aantal maatregelen een stokje voor willen steken. Zo heeft de ontvanger de mogelijkheid om de aandeelhouder aansprakelijk te stellen.
Aard van het belang
Een voormalige aandeelhouder kan alleen maar worden geconfronteerd met deze aansprakelijkheidstelling als zijn belang in de vennootschap groot genoeg was. Deze eis komt erop neer dat hij, eventueel samen met zijn partner en zijn bloedverwanten in de rechte lijn, direct of indirect minstens eenderde van de geplaatste aandelen bezit. Deze regeling geldt echter ook voor belangen in lichamen zonder aandelenkapitaal. De gerechtigdheid tot minimaal eenderde van het resultaat of van het vermogen neemt dan de plaats in van het vereiste aandelenbelang. Een andere belangrijke voorwaarde voor de aansprakelijkheidstelling is dat het moet gaan om een belang in een lichaam waarvan de bezittingen voor minstens 30% bestaan uit beleggingen. Daarbij worden liquide middelen ook aangemerkt als beleggingen.
Inwerkingtreding aansprakelijkheid
De ontvanger kan de hierboven genoemde aandeelhouder aansprakelijk stellen als deze:
- (een deel van) zijn aandelen vervreemdt; of
- het lichaam waarin hij een belang van minstens eenderde heeft een deelneming bezit en (een deel van) deze deelneming vervreemdt.
Vermindering vermogen
De aansprakelijkheid is alleen aan de orde als het vermogen van het lichaam is verminderd:
- in de vijf jaren vóór het jaar van vervreemding; of
- in de drie jaren na de vervreemding.
Als de vermindering voortvloeit uit de normale bedrijfsvoering, is de aansprakelijkheidstelling niet van toepassing.
Reikwijdte regeling
De aansprakelijkheid ziet op het deel van de vennootschapsbelasting die het eerder omschreven lichaam verschuldigd is:
- aan het einde van het jaar waarin de vervreemding plaatsvindt; en
- over de drie daaropvolgende jaren.
Daarbij gaat het om de vennootschapsbelasting die betrekking heeft op de stille en fiscale reserves in het lichaam op het moment van de vervreemding. Bovendien ziet de aansprakelijkheid alleen op een deel van de vennootschapsbelasting. Dit deel komt overeen met het deel van het vennootschapsvermogen waarop de vervreemde aandelen recht zouden geven als de vennootschap zou worden ontbonden op het moment van de vervreemding.
Zekerheidstelling
De ontvanger kan de voormalige aandeelhouder niet aansprakelijk stellen voor zover zekerheid is gesteld voor de verschuldigde vennootschapsbelasting. Bij vormen van zekerheid valt te denken aan een bankgarantie, een hypotheekrecht, een verpanding enzovoorts.
Disculpatie
De regeling kent een disculpatiemogelijkheid voor de voormalige aandeelhouder die aansprakelijk is gesteld. De aandeelhouder kan proberen te bewijzen dat de vermindering van het vermogen van de vennootschap anders dan door normale bedrijfsvoering hem niet valt te verwijten. Voor zover hij daarin slaagt, is hij niet aansprakelijk. Dit was bijvoorbeeld het geval in een zaak voor de Hoge Raad. De Hoge Raad vernietigde gedeeltelijk de eerdere hofuitspraak (voor deze zaak, zie: ‘Verklaringen adviseurs onvoldoende voor disculpatieregeling’). De Hoge Raad hechtte waarde aan het feit dat de verkopende aandeelhouder het geschatte bedrag aan latente belastingschuld via de kwaliteitsrekening van de notaris had betaald aan de bv. In tegenstelling tot het hof vond de Hoge Raad dat de aandeelhouder wel voldoende onderzoek had gedaan naar de achtergrond en intenties van de koper. Dat de koper toch minder betrouwbaar bleek, was de verkoper niet aan te rekenen.
De ontvanger mocht de voormalige aandeelhouder daarom niet aansprakelijk stellen.
Wet: artikel 40 IW 1990
Meer informatie: Hoge Raad, 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1525
Geef een reactie