Afwaardering van een vordering op een kind wordt lastig als de ouder vooral gelden uitleent aan zijn kind, met de bedoeling de ondernemingsverliezen van het kind te financieren. Een ouder aanvaardt een dergelijk onzakelijke debiteurenrisico in de meeste gevallen immers vooral vanwege de familierelatie.
Dat was ook de stelling van de inspecteur in een zaak voor Rechtbank Noord-Holland. Een man had in totaal bijna € 1 miljoen uitgeleend aan zijn zoon die eigenaar was van diverse horecaondernemingen. Hij wilde vanwege de slechte financiële positie van zijn zoon de vordering die voortvloeide uit de leningen ten laste brengen van zijn resultaat uit overige werkzaamheden. Maar de inspecteur weigerde deze afwaardering. Volgens de inspecteur was er sprake van een onzakelijke lening. Hij baseerde dit standpunt onder meer op het (bij aanvang) ontbreken van een schriftelijke vastlegging, zekerheden en een aflossingsschema. Bovendien had belanghebbende geld uitgeleend aan zijn zoon terwijl al een niet terugbetaalde schuld in de vorm van een Tante-Agaathlening bestond. Er waren ook geen reële verhaalsmogelijkheden aanwezig, er werd geen rente betaald en de schulden werden niet afgelost. De rechtbank was het met de inspecteur eens dat belanghebbende de gelden voornamelijk had uitgeleend om de ondernemingsverliezen van zijn zoon te financieren. Verder kon, gelet op de financiële situatie bij de zoon en zijn ondernemingen, geen (niet-winstdelende) rente worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde dezelfde leningen zou hebben verstrekt. Belanghebbende had het onzakelijke debiteurenrisico duidelijk aanvaard vanwege de familierelatie met de zoon. Geen afwaardering dus.
Wet: artikel 3.91 Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland, 25 juli 2016 (gepubliceerd op 9 augustus 2016), ECLI:NL:RBNHO:2016:6675
Geef een reactie