Een (familie)lening die aan een bv wordt doorgeleend kan, ondanks dat deze als een ongebruikelijke terbeschikkingstelling wordt aangemerkt, toch onzakelijk zijn. Dat de schuldeiser geen aandeelhouder is van de bv, is volgens Rechtbank Den Haag niet van belang.
In geschil was of een vader de afwaardering van een lening (aanvankelijk een mondeling overeengekomen rekening-courant) aan zijn dochter ten laste van het row in box 1 kon brengen. De reden voor de afwaardering was onder meer de tegenvallende resultaten van de bv waarin de dochter een kledingwinkel exploiteerde. Er was weliswaar sprake van een indirecte ongebruikelijke terbeschikkingstelling, maar nu sprake was van een onzakelijke lening, kon deze volgens de inspecteur niet ten laste van het row worden afgewaardeerd. De rechtbank vond dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de vader bij het verstrekken van de lening een debiteurenrisico had aanvaard dat een onafhankelijke derde onder gelijke omstandigheden niet zou hebben aanvaard. Het moment waarop de eerste gelden in rekening-courant waren verstrekt was namelijk geen sprake van een schriftelijke vastlegging, waren geen zekerheden gesteld en was geen aflossingsschema overeengekomen. Bovendien werd de rente van 4% niet jaarlijks betaald, maar bijgeschreven op de hoofdsom.
Aandeelhoudersrelatie
De rechter merkte verder op dat het resultaat van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, zoals in dit geval, moet worden bepaald met inachtneming van artikel 3.94 Wet IB 2001. Volgens dat artikel wordt het resultaat uit een werkzaamheid gevormd door het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden behaald met die werkzaamheid. De wetgever heeft met deze bepaling beoogd aan te sluiten bij het totaalwinstbegrip dat geldt voor winst uit onderneming. Nu het totaalwinstbegrip zich ertegen verzet dat afwaardering van onzakelijke leningen ten laste van het resultaat uit een werkzaamheid plaatsvindt, is het niet van belang of de schuldeiser geen aandeelhouder is van de bv.
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 17 augustus 2015 (gepubliceerd op 17 februari 2016), ECLI:NL:RBDHA:2015:15899
Geef een reactie