Als een partij in een fiscaal geschil verschillende gronden voor zijn standpunt kan aanvoeren, kan het zijn dat hij op sommige gronden geen beroep doet. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden betekent dit niet dat men daarmee het ongebruikte argument prijsgeeft.
In de desbetreffende zaak hadden een broer en zus, beiden vennoten van een vof, hun vader de bevoegdheid gegeven om namens de vof een perceel te kopen. Toen de vof dit perceel later verkocht, werd de boekwinst niet opgegeven. De fiscus kwam naderhand achter deze gebeurtenissen en legde een navorderingsaanslag op. De broer tekende beroep aan tegen deze aanslag. De man stelde dat een nieuw feit ontbrak omdat de FIOD de administratie van de vof in beslag zou hebben genomen. De inspecteur stelde dat dit argument niet relevant was omdat het hier een strafrechtelijk onderzoek betrof dat niet was gericht tegen de vof of de man zelf. Hij vond verdere beschouwingen over het nieuwe feit niet van belang, omdat volgens hem de kwade trouw van de vennoot vaststond. In hoger beroep stelde de man dat de Belastingdienst daarmee de beroepsgrond van het nieuwe feit had prijsgegeven. Het hof volgde deze redenering niet. Partijen mogen zich in hoger beroep verweren met alle gronden die zij bruikbaar vinden. Dit is alleen anders voor zover een beroepsgrond of standpunt ondubbelzinnig is prijsgegeven. Dit was hier niet het geval. Het hof stelde vast dat sprake was van een nieuw feit en ging daarom niet in op de aanwezigheid van kwade trouw. De belastingrechter verklaarde het hoger beroep van de vennoot ongegrond.
Wet: artikel 16, eerste lid AWR
Meer informatie: Hof Arnhem-Leeuwarden, 1 juli 2014 (gepubliceerd 7 juli 2014), ECLI:NL:GHARL:2014:5312
Geef een reactie