Bij een bedrijfsmiddel kan een valutaverlies of -winst pas in aanmerking worden genomen op het moment van levering dan wel eerdere volledige betaling. Hier kan niet al in het jaar van aanbetaling rekening mee worden gehouden.
De moedermaatschappij van fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting koopt in november 2014 via een dochter een vliegtuig voor USD 8.050.000. In 2014 vindt een aanbetaling van USD 2.050.000 plaats, de resterende USD 6.000.000 is verschuldigd bij de levering op 3 april 2015. De moedermaatschappij berekent haar belastbare winst in euro’s. Tussen de aankoopdatum en de balansdatum (31 december 2014) is de koers van de dollar ten opzichte van de euro gestegen. Hierdoor is de – toekomstige – betalingsverplichting (USD 6 mln) in euro’s op de balansdatum groter dan ten tijde van de aankoop. De moedermaatschappij neemt op de balans een passiefpost op voor deze betalingsverplichting en boekt de toename hiervan als valutaverlies in 2014.
Hof Den Haag achtte dit in strijd met goed koopmansgebruik, en met name het realiteitsbeginsel (zie NTFR 2020/3308).
Geen aftrek voor nog niet ontstaan valutaverlies
De Hoge Raad bevestigt de uitspraak omdat het vliegtuig een bedrijfsmiddel is, en dus het moment van levering dan wel eerdere volledige betaling beslissend is. Het is in dit geval niet toegestaan om met vóór de levering intredende wijzigingen van de koopsom door valutakoersveranderingen rekening te houden bij de winstbepaling van dat jaar. De toename van de betalingsverplichting door de hogere dollarkoers is dus ten onrechte ten laste van de winst in 2014 gebracht. Tegenover de passiefpost had een even grote actiefpost moeten worden opgenomen op de balans.
Wet: art. 7 lid 5 Wet Vpb, art. 8 Wet Vpb 1969, art. 15 Wet Vpb 1969, art. 3.25 Wet IB 2001 en art. 3.30 Wet IB 2001
Geef een reactie