Een overschrijding van de bezwaartermijn kan volgens de Hoge Raad verschoonbaar zijn als de bestreden maatregel geen rechtsmiddelenclausule bevat. De stelling dat een overschrijding van de nationaalrechtelijke bezwaartermijn op grond van het Europees recht de belanghebbenden niet is tegen te werpen, vindt de Hoge Raad echter te ver gaan.
In de voorafgaande zaak tegen de hoogte van een BPM-afdracht had Hof Den Haag geoordeeld dat de BPM-heffing via voldoening op aangifte geen besluit van een bestuursorgaan was. Hierdoor was de fiscus niet wettelijk verplicht om te verwijzen naar de rechtsmiddelen, aldus het hof. Het hof oordeelde dat het ontbreken van zo’n rechtsmiddelenclausule in dit geval geen omstandigheid was die de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar maakte. Maar volgens de Hoge Raad kon het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule wel verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding meebrengen.
Geldigheid nationaalrechtelijke bezwaartermijn
De belanghebbende bv stelde daarnaast dat in het geval iemand te veel BPM voldoet, op grond van het Unierecht een overschrijding van de bezwaartermijn hem niet valt tegen te werpen. De Hoge Raad was het niet eens met deze stelling. Op zich had de bv al een effectieve mogelijkheid gehad om het afgedragen BPM-bedrag te bestrijden. In beginsel was de nationaalrechtelijke bezwaartermijn gewoon geldig. De Hoge Raad gebood Hof Amsterdam te onderzoeken of het ontbreken van de rechtsmiddelenclausule in deze zaak de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar maakte.
Wet: artikelen 3:45 en 6:11 Awb
Meer informatie: Hoge Raad, 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3465
Geef een reactie