Een ontslagvergoeding dient in beginsel als vervanging van door de werknemer gederfd of te derven belastbare loon uit (vroegere) dienstbetrekking. Een dergelijke vergoeding blijft alleen onbelast als de werknemer aannemelijk kan maken dat deze vergoeding aan hem is toegekend vanwege door hem geleden immateriële schade.
Een werknemer die een ontslagvergoeding van € 175.000 kreeg van zijn voormalige werkgever kwam erachter dat dit makkelijker is gezegd dan gedaan. De dienstbetrekking was in 2009 op verzoek van de werknemer ontbonden door de kantonrechter. Aanleiding voor het verzoek was gelegen in de weigering van de werkgever om in te stemmen met de verlenging van het buitengewone verlof van de werknemer en de weigering van de werknemer om mee te werken aan frauduleuze praktijken van de werkgever. Volgens de fiscus moest een deel van de ontslagvergoeding, namelijk € 85.000, worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking waarop de werkgever loonheffingen moest inhouden. De werknemer stelde dat het bedrag van € 85.000 moest worden aangemerkt als een onbelaste vergoeding van door hem geleden immateriële schade. Het was dan ook aan de werknemer om aannemelijk te maken dat dit bedrag niet zozeer zijn grond vond in de dienstbetrekking. De werknemer slaagde volgens het hof daar niet in. Nergens uit bleek dat de werkgever een verwijt kon worden gemaakt. Uit de stukken was ook niet af te leiden dat de werkgever was gehouden de werknemer een vergoeding te betalen van door hem geleden immateriële schade. Het hof oordeelde dan ook dat het door de werkgever toegekende bedrag van € 85.000 rechtstreeks voortvloeide uit de (vroegere) dienstbetrekking tussen de werkgever en de werknemer. Het volledige bedrag moest daarom tot het loon uit dienstbetrekking worden gerekend.
Wet: artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 6:106 BW
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 december 2014 (gepubliceerd op 9 januari 2015), ECLI:NL:GHARL:2014:9824
Geef een reactie