De ontvanger van de Belastingdienst mag zelf kiezen wie hij aansprakelijk stelt voor onbetaald gebleven belastingschulden, de bestuurder van het lichaam of het lichaam zelf. Van strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel is absoluut geen sprake.
De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat de Invorderingswet verschillende zelfstandige aansprakelijkheidsregelingen kent, die in beginsel los staan van elkaar. Deze aansprakelijkheidsregelingen treden in werking zodra de belastingschuldige met de betaling van de belasting in gebreke is. Het gaat hier dan ook om aansprakelijkstelling van rechtswege. Het doet er niet toe dat de ontvanger pas invorderingsmaatregelen kan nemen nadat een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden. De wet schrijft bovendien niet voor dat de ontvanger een bepaalde volgorde in acht moet nemen, als hij een hoofdelijk aansprakelijke wil aanspreken. Volgens de middellijk bestuurder van een cv, die de ontvanger aansprakelijk had gesteld voor belastingschulden van die cv, schond de ontvanger het zorgvuldigheidsbeginsel door hem op grond van artikel 33 van de IW 1990 aansprakelijk te stellen. De bestuurder vond dat hij hierdoor een belangrijke disculpatiemogelijkheid was onthouden omdat laatstgenoemd artikel geen meldingsregeling bevat. Zijn betoog kwam erop neer dat de ontvanger op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel van de voorziene mogelijkheden tot aansprakelijkstelling bij uitsluiting de aansprakelijkstelling moest kiezen, die de aansprakelijk gestelde de gunstigste uitgangspositie bood om zijn aansprakelijkheid met vrucht te betwisten. De Hoge Raad wees de bestuurder erop dat de Leidraad Invordering 2008 geen beleidsregel van deze strekking bevat. Zijn betoog vond dan ook geen steun in het recht.
Wet: artikelen 33, letter a en derde lid en 36b Invorderingswet 1990
Meer informatie: Hoge Raad, 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2875
Geef een reactie