Wordt een dochtermaatschappij in het zicht van liquidatie ontvoegd? Dan worden op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het ontvoegingstijdstip de schulden van die dochtermaatschappij gesteld op de bedrijfswaarde, als deze waarde lager is dan de nominale waarde. De inspecteur moet aannemelijk maken dat ontvoeging heeft plaatsgevonden in het zicht van liquidatie.
Een dga hield aandelen in een moedermaatschappij, die vervolgens de aandelen hield in een aantal B.V.’s. De echtgenoot van de dga hield in andere B.V.’s aandelen. Een aantal van de B.V.’s sloot met een bank een kredietarrangement. Daarbij stelde elk van de deelnemende B.V.’s zich hoofdelijk aansprakelijk voor terugbetaling van het krediet. Voorts was overeengekomen dat een regresvordering zou worden achtergesteld op al wat de bank van de desbetreffende B.V. had te vorderen.
In geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de vorming van een voorziening voor de hoofdelijke aansprakelijkstelling van het krediet. Voorts is in geschil of de ontvoeging van een dochtermaatschappij plaatsvond in het zicht van liquidatie.
De rechtbank oordeelt dat het paraplukrediet hier is te beschouwen als onzakelijk. De rechtbank vindt dat het krediet dezelfde voorwaarden kent als het krediet in het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BW6520. De kosten van aansprakelijkstelling voor het krediet zijn daarom niet aftrekbaar.
Ontvoeging in het zicht van liquidatie
De rechtbank oordeelt voorts dat ontvoeging van een dochtermaatschappij van de moedermaatschappij plaatsvond in het zicht van liquidatie. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aandelen in deze dochter voor een euro werden verkocht aan een gelieerde vennootschap en het feit dat ten tijde van de verkoop de jaarrekening over het afgelopen jaar al was opgemaakt. Uit die jaarrekening bleek het hoge negatieve vermogen van de dochter en de vele schulden. Voorts was de dochtermaatschappij gebonden aan een huurcontract voor € 25.000 per maand en had de dochtervennootschap teveel personeel. Bovendien was het ontbindingsbesluit door de algemene vergadering van dochter al na 4,5 maanden na het ontvoegingstijdstip genomen. De inspecteur heeft terecht de vrijval van de schulden van de dochtermaatschappij tot het resultaat van de moedermaatschappij gerekend.
Wet: art. 3.8 Wet IB 2001, art. 8 en art. 15aj lid 3 Wet VPB 1969
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 december 2018 (gepubliceerd 5 april 2019), ECLI:NL:RBZWB:2018:7081
Geef een reactie