Hof Amsterdam oordeelt dat de procedure om een belastingaanslag onwenselijk lang kan duren, zonder dat meteen sprake is van een onredelijk lange procesduur die dwingt tot een matiging van de belastingrente.
In de desbetreffende zaak had de fiscus bij een dga en zijn B.V. op 24 september 2014 een boekenonderzoek gehouden. De inspecteur zat nog met diverse vragen. Tussen de dga en de Belastingdienst vond daarom een uitgebreide correspondentie plaats. Op 7 juli 2016 stuurde de inspecteur vaststellingsovereenkomst (VSO) ter ondertekening naar de man. De fiscus ontving iets meer dan een maand later de ondertekende VSO. In de periode van 18 februari 2017 tot en met 17 juni 2017 legde de Belastingdienst de man vier navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2015 op. Daarbij had de inspecteur minder belastingrente in rekening gebracht dan hij volgens de wet mocht. Maar de dga vindt de matiging nog steeds te weinig. Hij stelt dat de procedure voor het opleggen van de aanslagen veel te lang heeft geduurd.
Niet rancuneus
Het hof is het met de dga eens dat qua tempo de procedure geen schoonheidsprijs verdient. Maar het hof vindt niet dat de fiscus onredelijk lang over het tot stand doen komen van de VSO en het opleggen van de navorderingsaanslagen heeft gedaan. Daarbij speelt volgens het hof ook een rol dat de man zelf tijdens de procedure had gevraagd om de aanslagregeling te verplaatsen naar een ander kantoor van de Belastingdienst. Het hof verwerpt ook de stelling van de dga dat de inspecteur zich rancuneus en vooringenomen heeft opgesteld. Door de lange procedure is namelijk één navorderingsaanslag vernietigd wegens termijnoverschrijding. De man heeft dus ook voordeel gehad van de lange duur.
Wet: art. 30fc AWR
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 1 november 2018 (gepubliceerd 27 november 2018), ECLI:NL:GHAMS:2018:4087
Geef een reactie