Hof Amsterdam constateerde onzakelijk handelen bij een vennootschap die achteraf instemde met een verlaging van rentevergoeding op een lening aan een groepsvennootschap. De rente over deze onzakelijke intercompany lening was daarom belast.
Het ging om een bv die naar Panamees recht was opgericht en in 2007 haar vestigingsplaats verhuisde naar Nederland. De verkoopopbrengst van een cruiseschip dat de bv bezat, werd in dat jaar uitgeleend aan de Nederlandse moedermaatschappij. In september 2007 kwamen moeder en dochter een rentevergoeding overeen die voor 2007 feitelijk neerkwam op 9,69%. De leningovereenkomst werd in december 2008 omgezet in een zogenoemde profit participating loan die fiscaal wordt behandeld als een hybride lening. De ontvangen rente was dan vrijgesteld. In maart 2009 was duidelijk geworden dat de beoogde fiscale eenheid niet tot stand zou komen èn was onderkend dat in 2007 een rentevergoeding was overeengekomen die niet ‘fiscaal neutraal’ zou uitwerken. De bv ging toen akkoord met een verlaging van de rentevergoeding over de periode van september 2007 tot december 2008, die neerkwam op een vergoeding van nihil.
Onafhankelijke derde
Het hof oordeelde dat niet viel in te zien dat een onafhankelijke derde/crediteur bereid zou zijn geweest om met zo’n ‘verlaging achteraf’ van een rentevergoeding in te stemmen. Op z’n minst zou dan sprake moeten zijn van bijzondere omstandigheden die zo’n beslissing zouden rechtvaardigen. Maar daarvoor had de bv bij Hof Amsterdam geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen. Ze had alleen verwezen naar ‘het concernbelang’, maar dit verder niet toegelicht. De rechter constateerde dat de bv, als crediteur, alleen maar instemde in de verlaging (feitelijk: het opgeven) van de rentevergoeding vanwege de vennootschappelijke relatie met haar debiteur. De bv aanvaarde daarmee een nadeel dat zij niet zou hebben aanvaard als zij aan een onafhankelijke derde gelden zou hebben verstrekt. De rente was belast.
Wet: artikel 13, lid 5 en artikel 15, lid 3 Wet Vpb (tekst 2007)
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 23 januari 2014 (gepubliceerd op 26 februari 2014), ECLI:NL:GHAMS:2014:312
Geef een reactie