Stelt een bv zich garant voor een lening van een gelieerde bv bij een bank en loopt deze daarbij een debiteurenrisico dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard? Dan is het vormen van een voorziening voor het mogelijk inroepen van de garantiestelling door de bank niet mogelijk.
Dat een moedervennootschap zich garant stelt voor een lening van haar dochtermaatschappijen of andersom is vrij gebruikelijk. Het is voor een eventuele verliesaftrek voor die garantstelling wel van belang dat die garantstelling plaatsvindt op zakelijke gronden. De fiscus kan namelijk stellen dat het risico is aanvaard op grond van aandeelhoudersmotieven. Zo oordeelde Rechtbank Arnhem dat sprake was van een onzakelijke garantiestelling in een zaak waarbij een bv een hoofdelijke aansprakelijkheid liep voor de volledige kredietfaciliteit die in vijf jaar was opgelopen van € 6 miljoen tot ruim 10 miljoen. De omstandigheden die daarbij een belangrijke rol speelden waren onder meer de negatieve vermogenspositie van de dochter, het zeer risicovolle karakter van het project waarvoor de lening was aangegaan en de onzekere en relatief geringe winstverwachting van het project. Het feit dat de bv een magamentfee had ontvangen deed er niet toe, aangezien die fee geen vergoeding was voor de garantstelling, maar bedoeld was voor andere in het kader van het project verleende diensten. De fiscus had de dotatie aan de voorziening dus terecht gecorrigeerd.
Meer informatie: Rechtbank Arnhem, 5 februari 2013, LJN: BZ0214
Geef een reactie