Op grond van de Btw-richtlijn mag een ondernemer in beginsel de btw aftrekken op afgenomen goederen en diensten voor zover deze worden gebruikt voor btw-belaste prestaties. Deze bepaling biedt geen ruimte voor een regeling die de btw-aftrek volledig weigert als de ondernemer het aangeschafte goed voor minder dan 10% gebruikt voor btw-belaste prestaties.
Aftrekbare btw
In beginsel mogen ondernemers btw aftrekken als voorbelasting in hun aangifte omzetbelasting als deze btw gedurende het aangiftetijdvak:
- is gefactureerd door andere ondernemers vanwege de prestaties die aan de ondernemer zijn verricht. De facturen moeten aan bepaalde eisen voldoen;
- door de ondernemer verschuldigd is geworden omdat hij een intracommunautaire verwerving heeft verricht. Hierbij geldt als aanvullende voorwaarde voor het recht op aftrek dat de ondernemer moet beschikken over een correcte factuur; of
- verschuldigd is geworden als gevolg van invoer van goederen, verlegging, het verrichten van prestaties binnen het eigen bedrijf die zijn aangewezen als btw-belaste diensten om concurrentieverstoring te voorkomen of vanwege de levering van een nieuw vervoermiddel door een particulier of wederverkoper.
Het recht op aftrek van voorbelasting is gekoppeld aan het gebruik voor btw-belaste prestaties. Bij bepaalde vormen van gebruik van de afgenomen prestaties in het buitenland kan ook recht op aftrek van voorbelasting bestaan. Bijvoorbeeld als de ondernemer volgens de nationale wet recht op aftrek van voorbelasting zou hebben gehad als het gebruik in Nederland had plaatsgevonden.
Uitzonderingen op recht op aftrek
In bepaalde gevallen is het recht op aftrek van voorbelasting uitgesloten. Als iemand ten behoeve van de onderneming een korte tijd verblijft in een horecabedrijf, is de btw in de kosten van eten en drinken niet aftrekbaar. Daarnaast kent het Besluit Uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) nog enkele situaties waarin de aftrek van btw als voorbelasting is beperkt of zelfs geheel is uitgesloten. Daarbij valt te denken aan de btw op standsuitgaven of op loon in natura met uitzondering van de auto voor de zaak (de auto van de zaak valt onder een aparte regeling).
Uitsluitend gebruik voor (andere dan) belaste prestaties
De situatie is eenvoudig als de ondernemer prestaties afneemt die hij uitsluitend gebruikt voor btw-belaste prestaties. In beginsel kan hij dan gewoon alle btw aftrekken. Gebruikt de ondernemer de afgenomen prestaties uitsluitend ten behoeve van activiteiten die zijn vrijgesteld van btw, dan is de zaak eveneens simpel. Hij heeft dan geen recht op aftrek van voorbelasting.
Gemengd gebruik niet-investeringsgoederen en diensten
Als de ondernemer een afgenomen goed of dienst zowel voor btw-belaste prestaties als voor andere doeleinden (btw-vrijgestelde prestaties of privédoeleinden) gebruikt, mag hij een deel van de voorbelasting aftrekken. Voor diensten en goederen waarop doorgaans niet wordt afgeschreven – de zogeheten niet-investeringsgoederen – geldt dat men het recht op aftrek in eerste instantie moet bepalen op het moment van inkoop. Als de ondernemer het goed nog niet in gebruik heeft genomen, zal hij een schatting moeten maken. Wanneer hij daadwerkelijk het niet-investeringsgoed gaat gebruiken, moet hij de verhouding in het geschatte gebruik vergelijken met de verhouding in het werkelijke gebruik. Als de werkelijke verhouding afwijkt van de geschatte verhouding, moet een btw-correctie plaatsvinden. In beginsel baseert de ondernemer de verdeling op basis van omzetverhoudingen tenzij het werkelijk gebruik een betere verdeelsleutel vormt.
Gemengd gebruik investeringsgoederen
Voor investeringsgoederen gelden grotendeels dezelfde regels voor de berekening van de aftrek van voorbelasting voor de btw-aftrek als voor niet-investeringsgoederen. Een verschil is dat de ondernemer bij investeringsgoederen voor ieder goed afzonderlijk bepaalt of hij de btw splitst op basis van het werkelijk gebruik of op basis van de omzetverhoudingen. Bovendien moet de ondernemer gedurende de herzieningstermijn van vijf jaar (tien jaar bij onroerende investeringsgoederen) ieder jaar nagaan of de verhouding in het werkelijke gebruik met meer dan 10% afwijkt van de oorspronkelijke verhouding waarvan hij was uitgegaan. Overigens geldt deze 10%-marge in beginsel niet in het eerste jaar. Is sprake van een te grote afwijking, dan moet de ondernemer over 20% (10% als het gaat om onroerende zaken) een btw-correctie toepassen.
Nihilaftrek bij belast gebruik <10%
Voor het Hof van Justitie van de EU is de vraag gekomen of de fiscus het recht op aftrek van voorbelasting geheel mag weigeren als een afgenomen goed of dienst voor minder dan 10% voor economische activiteiten wordt gebruikt. Het district Potsdam-Mittelmark had namelijk enkele aangeschafte goederen voor 2,65% gebruikt voor btw-belaste prestaties. De belastingdienst van Brandenburg stond echter geen enkele aftrek toe nu het gebruik voor belaste prestaties minder dan 10% was. Maar deze beperking was niet toegestaan onder de Zesde Richtlijn. Ook de huidige richtlijn stelt dat een ondernemer recht heeft op aftrek van voorbelasting voor zover hij deze gebruikt voor belaste prestaties.
Wet: artikelen 15 en 16 Wet OB 1968
Besluit: artikel 1 BUA
Richtlijn: artikel 168 Btw-richtlijn
Meer informatie: Hof van Justitie van de EU, 15 september 2016, C-400/15
Geef een reactie