Stelt de inspecteur in hoger beroep de strafmaat van een bestuurlijke boete ter discussie, dan moet de rechter beoordelen welk boetebedrag daarbij passend en geboden is. Volgens de Hoge Raad kan de boete in dat geval lager uitvallen ook als de belastingplichtige geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld.
De Hoge Raad kwam tot dit oordeel in een zaak waarbij een transportbedrijf in totaal 55 naheffingsaanslagen van € 8 inclusief een boete van € 246 per aanslag kreeg opgelegd. De inspecteur wilde de boete niet verminderen, omdat het bedrijf niet voldeed aan de voorwaarden die waren opgenomen in het matigingsbeleid van de Belastingdienst. Zowel de rechtbank als het hof vond dit onacceptabel. De rechtbank verlaagde de boetes tot € 100 per verzuim en het hof tot € 160. Zie ook: Boetematiging door niet-gepubliceerd boetebeleid. De staatssecretaris ging hiertegen in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat hoewel belanghebbende geen hoger beroep had ingesteld, zij door de uitspraak van het hof in een gunstiger positie kwam te verkeren ten opzichte van de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep ging het namelijk om een geschil waarnaar deze rechter ambtshalve onderzoek moest doen. Verder wees de Hoge Raad erop dat nu de inspecteur in hoger beroep de strafmaat van een bestuurlijke boete ter discussie stelde, het hof moest beoordelen welk boetebedrag in dat geval passend en geboden is. Als dat bedrag lager is dan het boetebedrag dat uit de uitspraak van de rechtbank voortvloeit, moet het hof de uitspraak van de rechtbank vernietigen en de boete op dat lagere bedrag vaststellen. De Hoge Raad bevestigde dus de uitspraak van het hof en verklaarde het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond.
Wet: artikelen 2, 11 en 13 Wet Belasting zware motorrijtuigen 1995
Meer informatie: Hoge Raad, 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2424
Geef een reactie