Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant moet een rechtsbijstandverlener ook btw over zijn vergoeding factureren als hij alleen een vergoeding vraagt als hij voor zijn cliënt de beroepsprocedure wint.
De rechtbank boog zich over de vraag of het aanbieden van diensten op basis van het ‘no cure, no pay’-beginsel is te vergelijken met de situatie in het zogeheten Baštová-arrest (Hof van Justitie van de EU 10 november 2016, nr. C-432/15). Dit arrest betreft de situatie waarin een ondernemer een paard ter beschikking stelt aan de organisator van een paardenrace. De ondernemer bedingt daarbij geen vergoeding, maar ontvangt wel prijzengeld als het paard wint. De ondernemer hoeft geen btw over het prijzengeld af te dragen, omdat niet de terbeschikkingstelling van het paard, maar het winnen van de race leidt tot de ontvangst van het prijzengeld. De rechtbank oordeelt dat het verlenen van rechtsbijstand waarbij de ondernemer een vergoeding ter grootte van de toegekende proceskostenvergoeding ontvangt een heel andere situatie is dan het ter beschikking stellen van een racepaard. De rechtsbijstandsvergoeding houdt namelijk wel rechtstreeks verband met de verleende diensten. Dit geldt zelfs als vooraf onzeker is of de ondernemer uiteindelijk wel een vergoeding zal ontvangen.
Wet: artikel 8, eerste lid Wet OB 1968
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 oktober 2017 (gepubliceerd 31 oktober 2017), ECLI:NL:RBZWB:2017:6283
Geef een reactie