Hof Den Haag besliste dat een ondernemer die achteraf facturen had uitgereikt aan een failliet verklaarde afnemer toch recht had op teruggaaf van btw wegens oninbaarheid van zijn vorderingen. De aan het teruggaafverzoek ten grondslag liggende bedragen aan omzetbelasting waren namelijk telkens netjes op tijd op aangifte voldaan.
Het betrof een leasemaatschappij die in de periode 2007 tot en met 2011 diverse auto’s had geleased aan een B.V. Vanaf 2009 reikte de leasemaatschappij daarvoor geen facturen meer uit. Rond het faillissement van de B.V. in april 2011 deed zij dit alsnog. De op die facturen vermelde omzetbelasting werd telkens op tijd voldaan. Kort daarna had belanghebbende haar vorderingen op de B.V. bij de faillissementscurator ingediend. De curator liet op 14 januari 2014 weten dat het faillissement vereenvoudigd zou worden afgedaan en aan de concurrente crediteuren geen uitdelingen zouden worden gedaan. De B.V. besloot een verzoek tot teruggaaf vanwege oninbare vordering in te dienen. De inspecteur wees het verzoek terecht af, aldus de rechtbank. Maar het hof vond dat de leasemaatschappij aannemelijk had gemaakt dat de vorderingen zagen op jegens de B.V. verrichte prestaties en dat de desbetreffende bedragen niet waren betaald, laat staan ontvangen. Het hof oordeelde verder dat het verzoek ontvankelijk was, nu het recht op teruggaaf niet eerder was ontstaan dan op het tijdstip dat de curator belanghebbende schriftelijk mededeelde dat de beschikbare baten in de boedel ontoereikend waren om de concurrente crediteuren te voldoen. Pas in januari 2014 was dus met stelligheid komen vast te staan dat de vorderingen van belanghebbende niet zouden worden voldaan. Het hof verklaarde het beroep van de leasemaatschappij gegrond. De inspecteur moest een btw-bedrag van € 66.667 terugbetalen aan belanghebbende.
Wet: artikel 29, lid 1, letter a van de Wet OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag, 31 maart 2017 (gepubliceerd 2 mei 2017), ECLI:NL:GHDHA:2017:1128
Geef een reactie