In het kader van een fiscale eenheid voor de btw kan er ook sprake zijn van economische verwevenheid als één van de betrokken bv’s haar diensten voor het overgrote deel aan derden levert. De Hoge Raad oordeelde dat de economische verwevenheid er is als er tussen de bv’s onderling niet-verwaarloosbare economische betrekkingen zijn.
In de betreffende zaak was een holding in het bezit van alle aandelen van drie bv’s. Eén bv exploiteerde een supermarkt, een andere bv exploiteerde een aantal panden (waaronder het pand van de supermarkt) en de derde bv exploiteerde het energiesysteem van een winkelcentrum (met onder andere de eerdergenoemde panden), waarbij zij warmte, koude, elektriciteit en gekoeld water leverde. De holding vormde een fiscale eenheid voor de btw met de twee eerstgenoemde bv’s, maar volgens de derde bv – die het energiesysteem exploiteerde – behoorde zij in 2010 ook tot de fiscale eenheid. Rechtbank Arnhem oordeelde anders. Volgens de rechtbank was er wel sprake van financiële en organisatorische verwevenheid, maar niet van economische verwevenheid. De bv behaalde namelijk ‘slechts’ 22% van haar omzet met leveringen aan de fiscale eenheid, waarmee volgens de rechtbank niet was voldaan aan het ‘in hoofdzaak-criterium’ uit een arrest van de Hoge Raad uit 1989. De Hoge Raad oordeelde echter anders. Omdat de holding alle aandelen van de werkmaatschappijen bezat, al deze vennootschappen bestuurde én er tussen de bv’s onderling niet-verwaarloosbare economische betrekkingen waren, was er sprake van economische verwevenheid. Dat het merendeel van de diensten van de bv die het energiesysteem exploiteerde werden verricht jegens derden, deed hier niets aan af. Volgens de Hoge Raad behoorde de bv in 2010 tot de fiscale eenheid voor de btw.
Meer informatie: Hoge Raad, 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:837
Geef een reactie