Toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de overdrachtsbelasting is mogelijk als het verkregene een materiële onderneming vormt, ook wanneer die onderneming wordt gedreven door een rechtspersoon volgens Rechtbank Noord-Nederland.
Bij akte van schenking van 31 december 2014 schonk een moeder aan haar kind 100% van de aandelen in een vennootschap (een artikel 4 WBR lichaam). Deze vennootschap bezat onder andere onroerende zaken en 100% van de aandelen in een andere bv. Er ontstond discussie over de samenloop tussen artikel 4 WBR (regeling van fictieve onroerende zaken) en de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) in de overdrachtsbelasting (artikel 15, lid 1, onderdeel b WBR). Volgens de inspecteur kon de begiftigde de BOF niet toepassen op zijn verkrijging.
Materiële onderneming
Rechtbank Noord-Nederland oordeelde echter dat de BOF wel van toepassing was op deze overdracht van aandelen in een onroerend goed-lichaam als bedoeld in artikel 4 WBR, aangezien er sprake was van een materiële onderneming. Volgens de rechtbank beoogde de wetgever met de BOF alle bedrijfsoverdrachten vrij te stellen die voldoen aan de materiële criteria voor het bestaan van een onderneming. Het begrip onderneming sluit aan bij het ondernemingsbegrip zoals dat in de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in andere wetten wordt gehanteerd. Het gaat dan om een onderneming als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet IB 2001, ook wanneer deze wordt gedreven door een vennootschap of lichaam. De toepassing van de BOF kwam ook niet in strijd met de doelstelling van de regeling voor fictieve onroerende zaken. Als dezelfde materiële onderneming was overgedragen zonder dat deze werd gedreven door een rechtspersoon, was op de overdracht van de onroerende zaken de vrijstelling van toepassing geweest. Het tussengeschoven zijn van een vennootschap leidde in dit geval dus niet tot het vermijden van overdrachtsbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep van de begiftigde gegrond.
Reactie dr. Aad Rozendal
Taxence vroeg dr. Aad Rozendal (Hoofd Bureau Vaktechniek Fiscaal bij RSM Netherlands Belastingadviseurs) om een reactie op deze uitspraak. “Dit is een hele interessante uitspraak over een actueel vraagstuk. Zoals bekend wordt op dit moment volop gediscussieerd over de vraag of terzake van de schenking of vererving van aandelen in vastgoedvennootschappen een beroep kan worden gedaan op de BOF in de inkomstenbelasting en de successiewet. Indien men in een concreet geval met succes de horde weet te nemen dat de vastgoed-exploitatie als onderneming kwalificeert, dan kan de BOF weliswaar worden toegepast, maar is men in geval van een schenking nog steeds overdrachtsbelasting verschuldigd over de waarde van de onroerende zaken die door de aandelen wordt vertegenwoordigd. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de overdrachtsbelasting kan naar de letter van de wet niet worden toegepast op een verkrijging van aandelen in een onroerend goed-lichaam. Ik heb o.a. in het WPNR (zie A. Rozendal, De toegenomen reikwijdte van art. 4 WBR, WPNR 2015/7060, p. 391-397) al bepleit dat deze vrijstelling ook open moet staan voor een dergelijke verkrijging op basis van de zogenoemde doorkijkarresten (zie o.a. Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7580). De rechtbank bevestigt dit nu dus ook. Deze uitspraak is goed nieuws voor vastgoedfamiliebedrijven die met succes weten aan te tonen dat de vastgoedexploitatie als een onderneming kwalificeert. Het is wel van belang dat men zich realiseert dat de fiscus het hier niet bij zal laten zitten. Ik verwacht dan ook dat er pas definitieve zekerheid over deze kwestie komt als de Hoge Raad in deze zaak een uitspraak heeft gedaan."
Wet: artikelen 3.2, 4.17a en 4.17c Wet IB 2001, artikelen 35b en 35c Successiewet, artikelen 4 en 15 WBR
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland, 12 juli 2016 (gepubliceerd 22 juli 2016), ECLI:NL:RBNNE:2016:3373
Geef een reactie