Rechtbank Breda heeft bepaald dat als een (op non-actief gestelde) bestuurder gebruik maakt van de disculpatiemogelijkheid in de Invorderingswet de melding van betalingsonmacht achterwege kan blijven.
Als een bestuurder kan bewijzen dat het niet aan hem is te wijten dat de belastingschulden van de bv niet (volledig) zijn voldaan, kan de fiscus hem daarvoor niet hoofdelijk aansprakelijk stellen. Dit is de disculpatiemogelijkheid van artikel 33 lid 4 van de Invorderingswet. In de zaak voor Rechtbank Breda had een bestuurder die op non-actief was gesteld en die aansprakelijk werd gesteld voor naheffingsaanslagen loonheffing van een medevennoot (een bv) een beroep gedaan op deze disculpatiemogelijkheid. De bestuurder stelde dat hij sinds de non-actiefstelling geen toegang meer had tot de kantoren of de administratie van de firma. Hij wilde daarmee duidelijk maken dat hij zich sindsdien niet meer had bemoeid met de ondernemingsactiviteiten van de onderneming. Volgens de rechtbank had de bestuurder hiermee aan de bewijslast voldaan. De rechtbank vond namelijk dat hij sinds de non-actiefstelling niet meer de verantwoordelijkheid kon dragen voor de fiscale verplichtingen van de firma en dat hij daarom niet meer kon functioneren als bestuurder. Het feit dat hij nog als bestuurder van de firma in het handelsregister stond ingeschreven en hij de Belastingdienst niet had ingelicht over de betalingsonmacht van de firma deed er niet toe. De rechtbank merkte nog op dat de melding van betalingsonmacht niet van toepassing was als een bestuurder een beroep deed op de disculpatiemogelijkheid.
Wet: artikel 33 INV 1990
Meer informatie: Rechtbank Breda, 4 april 2012 (gepubliceerd 19 juni 2012, LJN: BW8704
Geef een reactie